Werkwoordspelling les 7: herhaling infinitief en vdw als bijvoeglijk naamword

Werkwoordspelling
Nederlands
werkwoordspelling

Les 7: Herhaling
infinitief
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord,
werkwoordsvorm benoemen

VWO 2
 P1 2022-2023
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Nederlands
werkwoordspelling

Les 7: Herhaling
infinitief
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord,
werkwoordsvorm benoemen

VWO 2
 P1 2022-2023

Slide 1 - Slide

Vorige les ...
... heb je nog een keer geoefend met: 

  • de PVTT en PVVT
  • het voltooid deelwoord
  • het benoemen van de werkwoordsvormen

Slide 2 - Slide

Aan het eind van deze les ...
... heb je nog een keer geoefend met: 

  • de PVTT en PVVT
  • het voltooid deelwoord
  • het onvoltooid deelwoord
  • de infinitief
  • het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
  • het benoemen van de werkwoordsvormen

Slide 3 - Slide

Hoe gaan we te werk?
  1. Je beantwoordt eerst een aantal vragen over de theorie. 
  2. Daarna maak je in 10 zinnen een voltooid deelwoord van een werkwoord.
  3. Dan maak je in 10 zinnen een onvoltooid deelwoord van een werkwoord.
  4. Vervolgens maak je in 10 zinnen een onvoltooid of een voltooid deelwoord van een werkwoord.
  5. Tot slot noteer je in 10 zinnen de goede vorm van het werkwoord en benoem je de werkwoordsvorm.

Aan alle opdrachten gaat een slide vooraf met daarop de uitleg.

Slide 4 - Slide

Herhaling:

1. Waaraan herken je de infinitief?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Herhaling:

2. Hoe schrijf je het vdw als bn?

Slide 8 - Open question

Herhaling:

3. Welke uitzonderingen (op 'zo kort mogelijk') ken je bij het VDW als BN?

Slide 9 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

1. Het ... vliegtuig. (landen)

Slide 10 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

2. De ... cadeaus. (verloten)

Slide 11 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

3. Het ... deeg. (kneden)

Slide 12 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

4. De ... plantjes. (poten)

Slide 13 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

5. De ... tuin. (omspitten)

Slide 14 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

6. Het ... kind. (redden)

Slide 15 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

7. De ... jongen. (vallen)

Slide 16 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

8. De ... bejaarde. (schrikken)

Slide 17 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

9. De ... aardappelen. (aanbranden)

Slide 18 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

10. Het ... zakgeld. (beloven)

Slide 19 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord en benoem de werkwoordsvorm.

1. We kunnen het formulier bij de receptie ... . (inleveren)

Slide 20 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord en benoem de werkwoordsvorm.
2. Je hebt mijn samenvatting nog niet... (corrigeren).

Slide 21 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord en benoem de werkwoordsvorm.
3. Vorige week … ik een vroegere studiegenoot. (ontmoeten)

Slide 22 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord en benoem de werkwoordsvorm.
4. De rellen in dat land geven aan dat de situatie daar ... . (veranderen)

Slide 23 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord en benoem de werkwoordsvorm.
5. Sommige mensen gaan ervan uit dat de overheid je van de wieg tot het graf ... . (verzorgen)

Slide 24 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord en benoem de werkwoordsvorm.
6. Volgens die journalist weet vrijwel niemand wat die pensioenregeling ... . (inhouden)

Slide 25 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord en benoem de werkwoordsvorm.
7. De ... verzorgingsstaat zou een van de oorzaken van de rellen zijn. (uitkleden)

Slide 26 - Open question