Werkw. en naamw. gez. (p. 4)
Hoe bepaal je het gezegde: wg of ng?
Als het goed is, heb je de persoonsvorm en het onderwerp al gevonden. Doorloop nu het volgende schema (de ‘driestapsraket’).
Driestapsraket
1. Staat er in de zin een werkwoord dat koppelwerkwoord zou kunnen zijn (dus een vorm van zijn, worden, blijken, lijken, blijven, schijnen, heten, dunken of voorkomen)?
ja -> Ga door met vraag 2. nee -> Er is een wg*.
2. Is er in de zin een werkwoord met een duidelijke eigen betekenis (zoals zwemmen, lopen, werken, slapen, bakken, waaien)?
ja -> Er is een wg*.
nee -> Ga door met vraag 3.