This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kan de problemen beschrijven die het afweersysteem veroorzaakt bij transplantaties en auto-immuunziekten.
Je kan de rol van bloedfactoren bij bloedtransfusies en de rol vaan de resusfactor bij zwangerschap beschrijven.
Slide 2 - Slide
planning
HW bespreken
Uitleg
Filmpjes
Practicum bloedgroepbepalen
Opdrachten maken
Quiz
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Bloedgroepen
Bloedgroep A heeft Anti - B
Bloedgroep B heeft Anti - A
Bloedgroep AB heeft geen antistoffen
Bloedgroep O heeft Anti - A en anti - B
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Practicum Bloedgroepen bepalen
Je werkt in tweetallen
Lees de opdracht
Voer de instructies uit
Bepaal de bloedgroepen van de vier patienten
Welke patienten kunnen van elkaar een bloedtransfusie krijgen?
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
Let op: Iemand die resusnegatief is maakt pas een antistof tegen resus aan als deze in contact komt met resuspositief bloed
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
Opdrachten
Maak de opdrachten 1 t/m 3 in je boek
Slide 17 - Slide
Anja heeft bloedgroep A.
Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?
A
alleen anti-A
B
alleen anti-B
C
alleen anti-A en anti-B
Slide 18 - Quiz
Anja heeft bloedgroep 0+.
Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?
A
alleen anti-resus
B
alleen anti-A en anti-B
C
zowel anti-A, anti-B als anti-resus
Slide 19 - Quiz
Hoe bepaal je de bloedgroep van iemand?
A
Door bloedonderzoek
B
Door erfelijkheid te bepalen
C
Door ziektes op te sporen
D
Door antistoffen en antigenen te testen
Slide 20 - Quiz
Welke letter hoort bij de bloedgroepbepaling van een persoon met bloedgroep B?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 21 - Quiz
Welke letter hoort bij de bloedgroepbepaling van een persoon met bloedgroep 0?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 22 - Quiz
Waarom is het belangrijk om een bloedgroep te bepalen?
A
Voor bloedonderzoek
B
Voor bloedtransfusie
C
Om ziektes op te sporen
D
Om erfelijkheid te bepalen
Slide 23 - Quiz
Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O
Slide 24 - Quiz
Wat is de bloedgroep van iemand met A-antigeen en B-antigeen?
A
B
B
A
C
O
D
AB
Slide 25 - Quiz
Resus positief hebben:
A
WEL antigenen resus
B
GEEN antigenen resus
Slide 26 - Quiz
Is de stelling juist of onjuist?
Iemand met resus positief bloed kan bloed ontvangen van iemand met resus negatief bloed.
A
juist
B
onjuist
Slide 27 - Quiz
Soms heeft een kind in de baarmoeder een ander resusfactor dan de moeder. Dit kan gevaar opleveren voor het kind. Is de moeder in dit geval resuspositief of resusnegatief? en het kind?
A
Beide resusnegatief.
B
De moeder is resusnegatief en het kind resuspositief.
C
Beide zijn resuspositief.
D
De moeder is resuspositief en het kind resusnegatief.
Slide 28 - Quiz
Een resusbaby ontstaat als de moeder resusnegatief is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat resuspositief is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.
Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
Slide 29 - Quiz
Iemand die resuspositief is kan bloed doneren aan iemand die resusnegatief is