1hv - Les 4 P4 - der- groep en ein-groep

1hv - Les 4 P4
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

1hv - Les 4 P4

Slide 1 - Slide

Planung

Woche 22: der/ein-groep
Woche 23: Wiederholung
Woche 24: Prüfung
Woche 25: lesen üben
Woche 26: Leseprüfung

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
 
                                         je begrijpt dat de functie van een zinsdeel de naamval bepaalt;
                                   je begrijpt dat de verbuiging van woorden afhangt van naamval en der-groep/ein-groep;
                                     je weet welke woorden bij de der-groep horen en welke woorden bij de ein-groep horen;
                                       

Slide 3 - Slide

Studienführer

Voorbereiding voor les 4:
Module 'naamvallen in het Duits - introductie' onderdeel 5.1 D
leren: woordjes Lernbox 4

Verwerkingsopdrachten na les 4:
maken: opdr. 8 t/m 16 van §3.1 en opdr. 8 t/m 10 van §3.4








Slide 4 - Slide

Naamvallen
Der Mann geht nach Hause.

Ich gebe dem Mann mein Geld.

Ich sehe den Mann.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Wij gebruiken bij Duits een schema!

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Dem Pferd gibt der Tierarzt eine Impfung.
Onderwerp?
A
dem Pferd
B
der Tierarzt
C
eine Impfung

Slide 11 - Quiz

Dem Pferd gibt der Tierarzt eine Impfung.
Lijdend voorwerp?
A
dem Pferd
B
der Tierarzt
C
eine Impfung

Slide 12 - Quiz

Dem Pferd gibt der Tierarzt eine Impfung.
Meewerkend voorwerp?
A
dem Pferd
B
der Tierarzt
C
eine Impfung

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Der Mann schenkt unseren Kindern ein Buch
A
Der Mann
B
schenkt
C
unseren Kindern
D
ein Buch

Slide 14 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Sie bringt ihren Eltern eine Torte mit.
A
Sie
B
bringt ...... mit
C
ihren Eltern
D
eine Torte

Slide 15 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Welche Schokolade möchtest du deiner Freundin schenken?
A
Welche Schokolade
B
möchtest ....... schenken
C
du
D
deiner Freundin

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Wij gebruiken bij Duits een schema!

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

.... Mann hat einen lieben Hund.
A
Der
B
Die
C
Dem
D
Den

Slide 20 - Quiz

Ich sehe .... Mann nicht mehr.
A
Der
B
Die
C
Den
D
Dem

Slide 21 - Quiz

Ich gebe .................. Mann mein Geld.
A
der
B
die
C
den
D
dem

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Deze man draagt een blauwe broek.
... Mann trägt eine blaue Hose.

A
Dies
B
Diese
C
Dieser
D
Dieses

Slide 26 - Quiz

Deze broek is blauw.
... Hose (v) ist blau.
A
Dies
B
Diese
C
Dieser
D
Dieses

Slide 27 - Quiz

Dat dier is wild.
.... Tier (o) ist wild.
A
Dies
B
Diese
C
Dieser
D
Dieses

Slide 28 - Quiz

Ik heb die man niet gezien.
Ich habe ... Mann nicht gesehen.
A
dies
B
diese
C
dieser
D
diesen

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Ik heb geen zin!
Ich habe ... Bock (m)!
A
kein
B
keine
C
keiner
D
keinen

Slide 31 - Quiz

Heb jij mijn sleutel gezien?
Hast du meinen Schlüssel(m) gesehen?
A
mein
B
meine
C
meinen
D
meiner

Slide 32 - Quiz

Mijn vader heet Albert.
... Vater heißt Albert.
A
Mein
B
Meine
C
Meinen
D
Meinem

Slide 33 - Quiz