Formatieve toets Stevigheid en beweging BS 1 t/m 8
proefwerk thema 5
stevigheid en beweging
Oefentoets Thema 4
Stevigheid en
beweging
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1
This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
proefwerk thema 5
stevigheid en beweging
Oefentoets Thema 4
Stevigheid en
beweging
Slide 1 - Slide
In de afbeelding geeft tekening P een gedeelte van het geraamte van de mens weer.
Tekening Q is een vergrote doorsnede van een deel van tekening P.
Slide 2 - Slide
Hoe heet de beenverbinding bij de pijl?
Slide 3 - Open question
Welk cijfer geeft in de afbeelding het heiligbeen aan?
Slide 4 - Open question
Hoe noemen we nummer 4 en 5 van een gewricht?
Slide 5 - Open question
Het percentage kalkzouten en het percentage collageen in botweefsel veranderen tijdens het leven. In welk van de diagrammen van de afbeelding wordt dit het best weergegeven? Leg je antwoord uit.
Slide 6 - Open question
Welk type gewricht zit er tussen de vingerkootjes?
Slide 7 - Open question
Tussen de ribben en de wervels zitten gewrichten.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
Tussen spaakbeen en opperarmbeen bij de mens zit een rolgewricht.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Kogel-
gewricht
scharnier-
gewricht
rol-
gewricht
Slide 10 - Drag question
Pezen kunnen zich samentrekken.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Met welke spier vormt spier 2 een antagonistisch paar? Noteer het nummer.
Slide 12 - Open question
Spier P begint zich samen te trekken. Als gevolg hiervan beweegt het kniegewricht.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
De borstkas beschermt je hart.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Wat zit er in de ruimte tussen de cellen in de afbeelding links en wat zit daar in de afbeelding rechts?
A
Links zit tussencelstof en rechts ook.
B
Alleen links zit tussencelstof.
C
Alleen rechts zit tussencelstof.
Slide 15 - Quiz
Welke uitspraak over de wervelkolom is juist?
A
De wervelkolom heeft een dubbele C-vorm die wordt ondersteund vanuit de buikspieren.
B
De wervelkolom heeft een dubbele C-vorm die wordt ondersteund vanuit de rugspieren.
C
De wervelkolom heeft een dubbele S-vorm die wordt ondersteund vanuit de buikspieren.
D
De wervelkolom heeft een dubbele S-vorm die wordt ondersteund vanuit de rugspieren.
Slide 16 - Quiz
Bij welke van deze beenverbindingen is de minste beweging mogelijk?
A
1
B
2
C
3
Slide 17 - Quiz
Wat gebeurt er als de antagonist van de biceps in de linkerarm zich samentrekt?
A
Dan strekt de rechterarm zich
B
Dan buigt de rechterarm zich
C
Dan strekt de linkerarm zich
D
Dan buigt de linkerarm zich
Slide 18 - Quiz
Hieronder staan 3 uitspraken over het skelet van een organisme 1. Het skelet bestaat geheel uit kraakbeen 2. Het skelet beschermt een aantal organen 3. Het skelet geeft vorm aan het lichaam
Welke van deze uitspraken gelden voor het skelet van de mens?
A
Alleen uitspraak 1 en 2
B
Alleen uitspraak 2 en 3
C
Alleen uitspraak 1 en 3
D
Uitspraak 1, 2 en 3
Slide 19 - Quiz
Aan welke wervels zijn de ribben verbonden?
A
Aan de halswervels
B
Aan de borstwervels
C
Aan de lendenwervels
D
Aan de hals- en borstwervels
Slide 20 - Quiz
Welke van onderstaande organen van de mens wordt/worden beschermd door het skelet?
hersenen - ogen - dunne darm - inwendig oor
A
hersenen en ogen
B
hersenen en het inwendig oor
C
hersenen, ogen en het inwendig oor
D
hersenen, ogen, het inwendig oor en dunne darm
Slide 21 - Quiz
Je ziet een gedeelte van het skelet van de mens. Wat stellen de nummers 8 en 10 voor?
A
8 = spaakbeen
10 = middenhandsbeentjes
B
8 = spaakbeen
10 = handwortelbeentjes
C
8 = ellepijp
10 = middenhandsbeentjes
D
8 = ellepijp
10 = handwortelbeentjes
Slide 22 - Quiz
Welke botten vormen een onderdeel van de schoudergordel?
A
Bot 1, 2 en 3
B
Bot 1, 2, 3 en 5
C
Bot 2 en 5
D
Bot 1 en 2
Slide 23 - Quiz
Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn. Wat stellen de nummers 9, 11 en 14 voor?