Deuxième cours 10 septembre

1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning et buts
Aan het eind van dit blokuur....
1. Kan je zinnen maken met de werkwoorden: faire, jouer, parler, aller en nager en de bezittelijk voornaamwoorden.
2. Heb je een tekstje geschreven over jouw vakantie. 

Slide 2 - Slide

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook in de telefoontas.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal (behalve in de pauzes).

Slide 3 - Slide

Vocabulaire A

Slide 4 - Slide

Regelmatige werkwoorden op -er
jouer
nager
parler
je joue
je nage
je parle
tu joues
tu nages
tu parles
il/elle/on joue
il/elle/on nage
il/elle/on parle
nous jouons
nous nageons
nous parlons
vous jouez
vous nagez
vous parlez
ils/elles jouent
ils/elles nagent
ils/elles parlent

Slide 5 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
faire
aller
je fais
je vais
tu fais
tu vas
il/elle/on fait
il/elle/on va
nous faisons
nous allons
vous faites
vous allez
ils/elles font
ils/elles vont

Slide 6 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Slide

Wat is geen voorbeeld van een bezittelijk voornaamwoord?
A
het
B
jullie
C
mijn
D
zijn

Slide 8 - Quiz

Welke bezittelijke voornaamwoorden heb je voor jouw:
A
ton, ta,mes
B
mon, ma, mes
C
ton, ta, tes
D
ton, mon, tes

Slide 9 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 10 - Quiz

Welke bezittelijke voornaamwoorden heb je voor mijn:

A
ton, ta ,tes
B
mon, ma, mes
C
ton, mon, tes
D
mon, ton, mes

Slide 11 - Quiz

Vul het bezittelijk voornaamwoord in

Il est (mijn) frère
A
mon
B
ma
C
il
D
mes

Slide 12 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
C'est ma prof.
A
C'est
B
ma
C
prof

Slide 13 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 14 - Quiz

wat zijn de goede vertalingen van het bezittelijk voornaamwoord "ons" in het Frans
A
votre votre vos
B
ton ta tes
C
notre notre nos

Slide 15 - Quiz

Wat is in het Nederlands een bezittelijk voornaamwoord?
A
werken/spelen/eten
B
ik/jij/hij/zij
C
mijn/jouw/onze
D
mooi/leuk/grappig

Slide 16 - Quiz

- Aan het eind van de les heb ik het bezittelijk voornaamwoord geleerd in het Frans.

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
A
ik, jij, hij, zij, etc.
B
in, op, achter, voor, etc.
C
mijn, jouw, haar, zijn, etc.
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:
............. village est petit
A
Leurs
B
Leur

Slide 18 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jullie) mères
A
votre
B
vos
C
son
D
sa

Slide 19 - Quiz

Kies het bezittelijk voornaamwoord

A
Pourquoi
B
Votre
C
Le
D
Nous

Slide 20 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 21 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord staat voor een...
A
...werkwoord
B
...een lidwoord
C
...zelfstandig naamwoord
D
...een voorzetsel

Slide 22 - Quiz

In welke zin is het juiste bezittelijk voornaamwoord gekozen?
A
Mon père parle beaucoup.
B
Ma père parle beaucoup.
C
Mes père parle beaucoup.

Slide 23 - Quiz

Vul het bezittelijk voornaamwoord in

Ce sont (mijn) chaussures
A
mon
B
ma
C
leurs
D
mes

Slide 24 - Quiz

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
die
B
jouw
C
mijn
D
onze

Slide 25 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Je vois ton père.
A
Je
B
vois
C
ton
D
père

Slide 26 - Quiz

Wat zijn de goede vertalingen van het bezittelijk voornaamwoord 'zijn/haar'?
A
mon/ma/mes
B
ton/ta/tes
C
son/sa/ses

Slide 27 - Quiz

De opdrachten
1. Maak 5 zinnen met in ieder geval:
elk werkwoord (aller, faire, nager, jouer et parler) en 5 verschillende vormen van het bezittelijk voornaamwoord gebruikt.

2. Maak een verhaaltje over jouw droomvakantie, wat doe je dan? Zet het in de présent en oefen vooral met de werkwoorden op -er en aller en faire. 

Slide 28 - Slide

Voorbeeld v.d. opdrachten
1. Je fais du hockey avec mon frère
Nous allons à la plage avec nos bikinis. 

2. Je fais du volley. Je fais du shopping avec ma famille et je vais à la plage...............

Slide 29 - Slide

Devoirs
Faire: 
1. Maak 5 zinnen met in ieder geval:
elk werkwoord (aller, faire, nager, jouer et parler) en in ieder geval vijf verschillende vormen van het bezittelijk voornaamwoord.

2. Maak een verhaaltje over jouw droomvakantie, wat doe je dan? Zet het in de présent en oefen vooral met de werkwoorden op -er en aller en faire. 
Apprendre: vocabulaire A + B (p.40-41 wb)

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide