Aan het einde van de les weet je hoe je PV - WG - OW - LV kan bepalen.
Slide 3 - Slide
Stappenplan
Zoek de PV: vraagproef of tijdproef
Zoek het WG: alle werkwoorden (die bij elkaar horen)
Verdeel de zin in zinsdelen: kijk welk woord of welke woordgroep je voor de PV kan zetten
Zoek het OW: Wie of wat + WG = OW
Zoek het LV: Wie of wat + WG + OW = LV
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
OW of LV?
De baby huilt.
De moeder troost de baby
De appel hangt aan de boom.
Ik eet de appel.
Slide 11 - Slide
Staat het OW altijd vooraan? NEE!
Mijn zus bakte die taart. --- mijn zus = OW
Die taart bakte mijn zus. --- mijn zus = OW
Slide 12 - Slide
Staat het LV altijd achteraan? NEE!
Mijn zus bakte die taart. --- die taart = LV
Die taart bakte mijn zus. --- die taart = LV
Slide 13 - Slide
De hond blaft. = OW+ PV
Maak nu een zin waarbij 'de hond' het LV is.
Slide 14 - Slide
De taart staat in de koelkast = OW + PV + AZ.
Maak nu een zin waarbij 'de taart' het LV is.
Slide 15 - Slide
Ik zag Pim tijdens de voetbaltraining.
OW + PV + LV + AZ
Maak nu een zin waarbij 'Pim' het onderwerp is.
Slide 16 - Slide
Maak 2 zinnen:
een zin waarbij 'het boek' het OW is
EN
een zin waarbij 'het boek' het LV is
Slide 17 - Slide
Zinnen husselen: in duo's
Haal de kaartjes voorzichtig uit de envelop.
Maak een kloppende zin met de kaartjes. Noteer deze zin in je schrift.
Maak nu een andere zin met dezelfde kaartjes: dit doe je door een ander woord of een andere woordgroep vóór de PV te schuiven. Noteer deze zin ook in je schrift.
Maak een 3de zin, opnieuw door het schuiven met woorden. Noteer in je schrift.
Zet vervolgens zinsdeelstrepen en benoem de zinsdelen.
timer
1:00
Slide 18 - Slide
Zin 1
Het voetbalveld in het park / wordt / vaak / gebruikt /