cel- weefselleer en de huid

cel- weefselleer en de huid
1 / 55
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

cel- weefselleer en de huid

Slide 1 - Slide

This item has no instructions


A

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Waarom zit er een celmembraan om een cel?

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Wat is groei van een cel?
timer
2:30

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Wat is de functie van DNA in een cel?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Hoe heten de energiecentrales van de cel?

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

De cel is van binnen opgevuld met

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

een cel is opgebouwd uit

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Teken schematisch een cel

Slide 9 - Open question

This item has no instructions


A

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de
huidlagen?
A
Opperhuid.
B
Spierhuid.
C
Onderhuids bindweefsel.
D
Lederhuid.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

In welke huidlaag liggen de zenuwen?
A
Opperhuid
B
Ledderhuid
C
Onderhuids bindweefsel
D
Hoornlaag

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

In welke huidlaag zitten je pigmentcellen
A
Hoornlaag
B
Kiemlaag
C
Lederhuid
D
Onderhuidsbindweefsel

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen huidlaag?
A
Beschermlaag
B
Kiemlaag
C
Lederhuid
D
Hoornlaag

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

In welke huidlaag vind je de zweetklieren?
A
Epidermis - Hoornlaag
B
Epidermis - Kiemlaag
C
Dermis
D
Subcutis

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel huidlagen heeft de opperhuid?
A
4
B
2
C
5
D
3

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet de zwarte huidlaag?

Hoe heet huidlaag 4?
A
zwart=hoornlaag 4=lederhuid
B
zwart=kiemlaag 4=onderhuids bindweefsel
C
zwart=hoornlaag 4=onderhuids bindweefsel
D
zwart=kiemlaag 4=lederhuid

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de onderste huidlaag?
A
Opperhuid
B
Lederhuid
C
Onderhuids bindweefsel

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

benoem de 3 huidlagen van de bovenste huidlaag naar de binnenste huidlaag

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Hoe noem je de middelste huidlaag?
A
Opperhuid
B
Onderhuids bindweefsel
C
Lederhuid
D
Vitiligo

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welke huidlaag wordt hier weergegeven?
A
Kiemlaag
B
Stekelcellenlaag
C
Korrellaag

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Welke huidlaag of huidlagen zijn beschadigd bij een derdegraads verbranding?

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

In deze huidlaag bevinden zich bloedvaten
A
Epidermis
B
Dermis
C
Subcutis

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

De bovenste huidlaag die dood is, heet de ...
A
Kiemlaag
B
Hoornlaag
C
Opperhuid

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

In welke huidlaag liggen GEEN bloedvaten?
A
epidermis
B
dermis
C
corium
D
subcutis

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Welke huidlaag wordt aangetast door een voetschimmel?
A
onderhuids bindweefsel
B
lederhuid
C
kiemlaag
D
hoornlaag

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

De huidlagen van buiten naar binnen
A
epidermis, subcutis, dermis
B
subcutis, dermis, epidermis
C
dermis, epidermis, subcutis
D
epidermis, dermis, subcutis

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welke huidlaag bevat pigment?
A
Opperhuid
B
Lederhuid
C
Onderhuids bindweefsel

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

In welke huidlaag begint de zweetklier?
A
opperhuid
B
lederhuid
C
onderhuidsbindweefsel
D
vetweefsel

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

De Kiemlaag is een dode huidlaag
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat kan een cel?

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Wat is de defenitie van een cel

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Noem de twee belangrijkste voorbeelden van stapeling van stoffen in de cel als gevolg van functieverlies van de degenererende cel.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Vul het woord in dat op de stippellijnen hoort
De zoutconcentratie buiten de cel is ........ ten opzichte van de concentratie in de cel.

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

contractief/contractiel weefsel, is weefsel dat kan samentrekken.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

De definitie van een weefsel is:
A
Een groep cellen die aan elkaar grenzen
B
Een groep cellen met dezelfde bouw maar verschillende taken
C
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
D
Een groep cellen met verschillende bouw maar dezelfde functie

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Hoe worden weefsels gevormd?
A
Weefsels worden gevormd door voedingsstoffen.
B
Weefsels worden gevormd door cellen die zich specialiseren.
C
Weefsels worden gevormd door bacteriën.
D
Weefsels worden gevormd door chemische reacties.

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Weefsels worden samengevoegd tot
A
Zenuwen
B
Organismen
C
Organen
D
Spieren

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Van dit weefsel heb je 3 soorten: glad, dwarsgestreept en hart...weefsel
A
Dekweefsel
B
Bindweefsel
C
spierweefsel
D
Zenuwweefsel

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor weefsel is klierweefsel?
A
stofafscheidend epitheelweefsel
B
bedekkend epitheelweefsel
C
bindweefsel
D
spierweefsel

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Maligne weefsel is...
A
Goedaardig en groeit expansief
B
Goedaardig en groeit infiltratief
C
Kwaadaardig en groeit infiltratief
D
Kwaadaardig en groeit expansief.

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Welk weefselgroep is verantwoordelijk voor het bewegen van het lichaam?
A
Zenuwweefsel
B
Dekweefsel
C
Spierweefsel
D
Steunweefsel

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Nociceptie is het vermogen van een organisme om weefselbeschadiging of dreigende weefselbeschadiging waar te nemen.
A
juist
B
onjuist

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Een weefsel is
A
groep cellen die even groot zijn
B
groep cellen met dezelfde functie
C
groep cellen met dezelfde vorm en functie
D
groep cellen met dezelfde vorm

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Wat is waar?
Weefsels zijn.......
timer
0:30
A
groepen soortgelijke cellen
B
cellen die samen werken
C
cellen die allemaal een specifieke functie hebben
D
alle 3 de antwoorden zijn goed

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

De tussencelstof in een weefsel ondersteunt de functie van het weefsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Welk weefsel is steviger? En welk weefsel is buigzamer?
A
Kraakbeen is steviger, botten zijn buigzamer
B
Botten zijn steviger en er is geen verschil in buigzaamheid
C
Botten zijn steviger, kraakbeen is buigzamer
D
Kraakbeen is steviger en er is geen verschil in buigzaamheid

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de kettingdraad van een weefsel?
A
de Kettingdraad is de lengtedraad
B
de Kettingdraad loopt diagonaal
C
de kettingdraad is de breedtedraad
D
de Kettingdraad is geschakeld als een ketting

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

Bloed is een weefsel
A
juist
B
onjuist

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions

epitheel weefsel
A
ligt tussen je lijf en de buitenlucht
B
heeft cellen die strak op elkaar liggen
C
heeft cellen die ruimte laten
D
ligt tussen verschillende weefsels in

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een weefsel?
A
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
B
Een paar organen
C
Een groep orgaanstelsels
D
Hetzelfde als een cel

Slide 51 - Quiz

This item has no instructions

Wat verstaat men onder een weefsel?
A
Een aantal bij elkaar horende klieren
B
Een aantal bij elkaar horende organen
C
Een groepje cellen met dezelfde vorm en functie
D
Een groepje cellen met dezelfde vorm maar verschillende functies

Slide 52 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn endocriene weefsels?
A
Dat zijn weefsels die uit hormonen bestaan.
B
Dat zijn weefsels die hormonen produceren.
C
Dat zijn weefsels die externe secretie hebben.
D
Dat zijn weefsels die hormonen aan de buitenwereld afgeven.

Slide 53 - Quiz

Antwoord B

Slide 54 - Slide

This item has no instructions

Geef je mening over de manier van lesgeven? Wat zou je graag willen of anders willen?

Slide 55 - Open question

This item has no instructions