Zinsdelen les 3

Waar zijn we gebleven?
  • zinsdelen
  • pv
  • wg
  • ow
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Waar zijn we gebleven?
  • zinsdelen
  • pv
  • wg
  • ow

Slide 1 - Slide

Onderwerp
  • De Chinese theepot is gebroken.
  • De theepot die in China gekocht is, is gebroken.

  • De vervallen schuur is afgebroken.
  • De schuur, die helemaal vervallen was, is afgebroken.

Slide 2 - Slide

Rollen van het werkwoord
1. Ik heb vanochtend hard gewerkt.
2. Een beroep als programmeur kon je vroeger niet kiezen.
3. Ze schrijven een brief aan de minister.

Slide 3 - Slide

Het lijdend voorwerp
  • heeft de tweede rol in de zin
  • ondergaat de handeling
  • kan een persoon, dier of ding zijn

Slide 4 - Slide

Lijdend voorwerp

Slide 5 - Slide

Kan bij het werkwoord een lijdend voorwerp staan?
Lijdend voorwerp kan
Lijdend voorwerp kan niet
vangen
lachen
uitlachen
groeien
vragen
skateboarden

Slide 6 - Drag question

Uitdaging: maak een foto van een situatie zónder lijdend voorwerp

Slide 7 - Open question

Het werkwoord is de baas
  • Het werkwoord bepaalt of er een lijdend voorwerp in de zin staat of niet.
  • Het werkwoord deelt rollen uit: ow en lv.
  • Het werkwoord geeft de actie aan! Het is de regisseur van de zin.

Slide 8 - Slide

Hoeveel rollen zijn er?

Slide 9 - Slide

  1. iemand (of iets) voert de handeling uit: rol 1
  2. iemand (of iets) ondergaat de handeling: rol 2
  3. aan/voor iemand of iets: de derde persoon die een rol speelt: rol 3
  1. De beroemde acteur Brad Pitt
  2. geeft een kostbare ring
  3. aan zijn vriendin.


De volgorde kan ook anders:
De beroemde acteur Brad Pitt (1) geeft zijn vriendin (3) een kostbare ring (2).

Slide 10 - Slide

Let op
Het lijdend voorwerp heeft géén voorzetsel.
  • Ik (rol 1) kook een pan soep (rol 2).
  • Ik (rol 1) kook in de keuken (geen rol).
  • Ik (rol 1) kook met mijn vader (geen rol).

Slide 11 - Slide

Bedenk een werkwoord dat drie rollen kan uitdelen.

Slide 12 - Open question

Ik eet een ijsje.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 13 - Quiz

Ze gaat naar de bioscoop met haar vriendin.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Zij drogen zich af na het watergevecht.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 15 - Quiz

Conclusie
  • Het werkwoord is de baas en deelt rollen uit.
  • Minimaal één rol, maximaal drie.
  • Het lijdend voorwerp is rol 2. Het ondergaat de handeling.
  • Het lijdend voorwerp begint niet met een voorzetsel.

Slide 16 - Slide