This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Herhaling grammatica woordsoorten
zww, hww, pers.vnw, bezit.vnw, bw
Slide 1 - Slide
Werkwoorden (zww/hww)
Werkwoorden zijn 'doe'-woorden
lopen, praten, geven, fietsen, willen, etc.
Er zijn ook vagere werkwoorden, zoals zijn, hebben, worden
Slide 2 - Slide
Werkwoorden (hww/zww)
Een zelfstandig werkwoord geeft echt de actie aan. Wat doet iemand?
Ik ben aan het praten.
Een hulpwerkwoord kan je weglaten. Een hww heb ik dus alleen in zinnen met meerdere werkwoorden.
Ik ben aan het praten.
Slide 3 - Slide
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren.
Slide 4 - Drag question
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!
Slide 5 - Drag question
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Max
zou
dat
gedaan
kunnen
hebben.
Slide 6 - Drag question
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Voornaamwoord betekent dat een woord verwijst naar een mens/dier/ding zonder het te benoemen.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar direct naar deze personen/dingen/dieren
Hij, zij, jij, mij, jou, het
Slide 7 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord (bezit. vnw)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is (maar zonder de naam te noemen)
Dat is mijn tas.
Dat is jouw boek.
Dat is hun leraar.
Tip:
Een persoonlijk voornaamwoord kan ik veranderen in een naam. Bv. Ik vraag het aan hen > Ik vraag het aan Sophie.
Bij een bezittelijk voornaamwoord kan dat niet.
Slide 8 - Slide
Wat is het persoonlijk voornaamwoord?
Slide 9 - Open question
Wat is het persoonlijk voornaamwoord?
Slide 10 - Open question
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin:
De moeder leest met haar kinderen.
Slide 11 - Open question
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin:
Zij gaat haar nieuwe fiets ophalen.
Slide 12 - Open question
Bijwoord (bw)
Een bijwoord geeft extra informatie over een werkwoord, over een bijvoeglijk naamwoord of over een ander bijwoord. Ook zijn het losse woorden, zoals niet, altijd, gister. Ik kan deze woorden weglaten.
Dat is een heel mooi boek!
Gister ging ik te laat naar bed.
Slide 13 - Slide
Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.