Spelling, les 1, tegenwoordige tijd (schrijven 1)

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Pak jouw leesboek 

timer
12:00

Slide 4 - Slide

Kenmerken van een goede tekst
  1. Goede spelling
  2. Goede inhoud
  3. Goede opbouw
  4. Goede toon
  5. Goede zinnen
  6. Goede lay-out 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Vond je het huiswerk moeilijk?
A
Ik begreep alles
B
Ik begrijp het soms wel en soms niet
C
Echt te makkelijk
D
Iets meer uitleg graag!

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Het huiswerk was:
  1. Wat zijn werkwoorden? (zie video 1)
  2. Wat is een persoonsvorm? (zie video 1)
  3. Wanneer kan een persoonsvorm zich aanpassen/ veranderen? (zie video 1)
  4. Is een persoonsvorm een werkwoord? (zie video 1)
  5. Wat is de stam van een werkwoord? (zie video 2)
  6. Zoek zelf op het internet wat de klinkers zijn en de medeklinkers van het alfabet. Schrijf ze op in je schriftje.
  7. Wat zijn de regels van de persoonsvorm tegenwoordige tijd? Zie tabel in de bijlage 

Slide 10 - Slide

Wat zijn werkwoorden?
A
vertelt wat iemand of iets doet: spelen, wandelen
B
vertelt dat er iets gebeurt: zoals regenen
C
vertelt hoe iemand iets is: zijn , worden

Slide 11 - Quiz

Wat is een persoonsvorm?
A
De persoonsvorm blijft altijd hetzelfde in de zin
B
De persoonsvorm verandert als ook het onderwerp verandert en is een werkwoord.

Slide 12 - Quiz

Wat is de stam van een werkwoord?
A
Het hele werkwoord zonder -en
B
Het werkwoord in de jij-vorm
C
Het hele werkwoord zonder +en
D
De eerste 3 letters van een werkwoord

Slide 13 - Quiz

Wat is de regel voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd?
A
stam, stam+t, stam+en
B
bij 't-ex-kofschip te of ten
C
ik-vorm, ik-vorm+t, hele ww
D
ge + hele ww + d of t

Slide 14 - Quiz

Tegenwoordige tijd
ik
stam
vind
jij/je/u
stam+t
vindt
hij/zij/ze
stam+t
vindt
wij/jullie/zij/ze
hele werkwoord
vinden

Slide 15 - Slide

Welke klinkers zijn er?
A
a/e/i/o/u
B
a/g/t/s/n

Slide 16 - Quiz

Wat zijn medeklinkers?
A
a, u,o,e,i
B
b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, z

Slide 17 - Quiz

Zelfstandig aan de slag! (10 min) 
Wat?  Alle oefeningen maken op papier.
Hoe?   Alleen, je hebt een pen nodig
Wie? Alleen, eerste 5 min stil. Daarna mag je elkaar fluisterend helpen
Hulp? Eerste 5 minuten geen hulp= rood licht is geen hulp
Klaar? Laat je werk aan mij zien: 1 voor 1. Geen rij bij mijn bureau.
Helemaal klaar? Mag je iets voor jezelf doen in stilte

timer
10:00

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Leerdoel: Ik ken de regels van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 20 - Quiz

Soms moet je de stam aanpassen voor de ik- vorm


Voorbeeld:

  • Graven -en = grav, maar dat is niet goed.

 De ik-vorm van een werkwoord eindigt nooit op een v of z.

Dus je moet de ik-vorm aanpassen.

Graven = ik graaf

verhuizen = ik verhuis

Slide 21 - Slide

Kijk ook hier eens naar..

Slikken = slik

Pakken = pak

Rennen = ren


De stam eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers.

Slide 22 - Slide

Werkwoordspelling

Doelendag les 2

- De stam van een werkwoord

- Werkwoord vervoegen in tegenwoordige tijd

Slide 23 - Slide

Het werkwoord vervoegen in de tegenwoordige tijd.

Je weet nu hoe je de stam moet schrijven.

Maar hoe zit dat nu met de persoonsvorm?


De persoonsvorm kent drie vormen:

1. Stam

2. Stam+t

3. Hele werkwoord

Slide 24 - Slide

... en dan?

De ik-vorm = altijd de stam

Hij/zij/het/jij = stam+t

Wij/jullie/zij = altijd hele werkwoord


Kijk goed naar de zin. Staat de zin in enkelvoud of in meervoud.

Voorbeeld:

Ik loop naar school. / Wij lopen naar school.


Slide 25 - Slide

Hoe vind ik de stam?

Om de persoonsvorm goed te kunnen spellen, heb je de stam van het werkwoord nodig. 



Dat doe je als volgt...

Slide 26 - Slide

Huiswerk
Maak alle oefeningen af en neem ze de volgende les mee

Slide 27 - Slide

Haal -en van het hele werkwoord af!

Voorbeeld:

Fietsen = fiets (= de stam)

Denken = denk (= de stam)




Slide 28 - Slide

Ik ..... (lezen) tegenwoordig mijn boeken op de e-reader.

Slide 29 - Open question

De juryleden ...... (beoordelen) de deelnemers aan de danswedstrijd.

Slide 30 - Open question

De automobilist ......... (bieden) de agent zijn excuses aan.

Slide 31 - Open question

Extra keer een video bekijken?
Klik dan naar de volgende slide voor uitleg over:
  • De stam
  • De werkwoordspelling

Slide 32 - Slide

0

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video

Extra uitleg over werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 35 - Slide