- De stam van een werkwoord
- Werkwoord vervoegen in tegenwoordige tijd
This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Om de persoonsvorm goed te kunnen spellen, heb je de stam van het werkwoord nodig. Oftewel de ik-vorm in tegenwoordige tijd.
Dat doe je als volgt...
Haal -en van het hele werkwoord af!
Voorbeeld:
Fietsen = fiets
Denken = denk
Maar let op!
Leren = leer
Lopen = loop
Soms moet je de stam aanpassen..
Graven -en = grav, maar dat is niet goed. De stam van een werkwoord eindigt nooit op een v of z.
Dus je moet de stam aanpassen.
Graven = graaf
verhuizen = verhuis
Slikken = slik
Pakken = pak
Rennen = ren
De stam eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers.
Je weet nu hoe je de stam moet schrijven.
Maar hoe zit dat nu met de persoonsvorm?
De persoonsvorm kent drie vormen:
1. Stam
2. Stam+t
3. Hele werkwoord
De ik-vorm = altijd de stam
Hij/zij/het/jij = stam+t
Wij/jullie/zij = altijd hele werkwoord
Kijk goed naar de zin. Staat de zin in enkelvoud of in meervoud.
Ik loop naar school. / Wij lopen naar school.