Spelling, Klas 1 BK+KGT, tegenwoordige tijd

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vond je de stof moeilijk?
A
Ik begreep alles
B
Ik begrijp het soms wel en soms niet
C
Echt te makkelijk
D
Iets meer uitleg graag!

Slide 2 - Quiz

Wat is de regel voor de tegenwoordige tijd?
A
stam, stam+t, stam+en
B
bij 't-ex-kofschip te of ten
C
ik-vorm, ik-vorm+t, hele ww
D
ge + hele ww + d of t

Slide 3 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Zin: Hou... jij je meestal aan die regels?
A
dt
B
d
C
t

Slide 4 - Quiz

Leerdoel: Ik ken de regels van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 5 - Quiz

Wat is de stam van een werkwoord?
A
Het hele werkwoord zonder -en
B
Het werkwoord in de jij-vorm
C
Het hele werkwoord zonder +en
D
De eerste 3 letters van een werkwoord

Slide 6 - Quiz

Is een persoonsvorm een werkwoord?
A
JA
B
NEE

Slide 7 - Quiz

Wat zijn werkwoorden?
A
vertelt wat iemand of iets doet: spelen, wandelen
B
vertelt dat er iets gebeurt: zoals regenen
C
vertelt hoe iemand iets is: zijn , worden

Slide 8 - Quiz

Wat is een persoonsvorm?
A
De persoonsvorm blijft altijd hetzelfde in de zin
B
De persoonsvorm verandert als ook het onderwerp verandert.

Slide 9 - Quiz

Wat betekent: tegenwoordige tijd?
A
iets gebeurt morgen
B
Iets gebeurde gisteren
C
Iets gebeurt vandaag of in de toekomst

Slide 10 - Quiz

Welke klinkers zijn er?
A
a/e/i/o/u
B
a/g/t/s/n

Slide 11 - Quiz

Wat zijn medeklinkers?
A
a, u,o,e,i
B
b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, z

Slide 12 - Quiz

Hoe vind ik de stam?

Om de persoonsvorm goed te kunnen spellen, heb je de stam van het werkwoord nodig. 



Dat doe je als volgt...

Slide 13 - Slide

Haal -en van het hele werkwoord af!

Voorbeeld:

Fietsen = fiets (= de stam)

Denken = denk (= de stam)




Slide 14 - Slide

Soms moet je de stam aanpassen voor de ik- vorm


Voorbeeld:

  • Graven -en = grav, maar dat is niet goed.

 De ik-vorm van een werkwoord eindigt nooit op een v of z.

Dus je moet de ik-vorm aanpassen.

Graven = ik graaf

verhuizen = ik verhuis

Slide 15 - Slide

Kijk ook hier eens naar..

Slikken = slik

Pakken = pak

Rennen = ren


De stam eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers.

Slide 16 - Slide

Werkwoordspelling

Doelendag les 2

- De stam van een werkwoord

- Werkwoord vervoegen in tegenwoordige tijd

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Ik ..... (lezen) tegenwoordig mijn boeken op de e-reader.

Slide 19 - Open question

De juryleden ...... (beoordelen) de deelnemers aan de danswedstrijd.

Slide 20 - Open question

De automobilist ......... (bieden) de agent zijn excuses aan.

Slide 21 - Open question

Alle deelnemers ..... (noteren) de afspraak in hun agenda.

Slide 22 - Open question

Op hun huwelijksdag ....... (verrassen) de kinderen hun ouders.

Slide 23 - Open question

Extra keer een video bekijken?
Klik dan naar de volgende slide voor uitleg over:
  • De stam
  • De werkwoordspelling

Slide 24 - Slide

0

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video