Doelendag werkwoordspelling les 2 de stam en t.t.

Werkwoordspelling

Doelendag les 2

- De stam van een werkwoord

- Werkwoord vervoegen in tegenwoordige tijd

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1-4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Doelendag les 2

- De stam van een werkwoord

- Werkwoord vervoegen in tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Hoe vind ik de stam?

Om de persoonsvorm goed te kunnen spellen, heb je de stam van het werkwoord nodig. Oftewel de ik-vorm in tegenwoordige tijd.

Dat doe je als volgt...

Slide 2 - Slide

Haal -en van het hele werkwoord af!

Voorbeeld:

Fietsen = fiets

Denken = denk


Maar let op!

Leren = leer

Lopen = loop

Slide 3 - Slide

Soms moet je de stam aanpassen..


Voorbeeld:

Graven -en = grav, maar dat is niet goed. De stam van een werkwoord eindigt nooit op een v of z.

Dus je moet de stam aanpassen.

Graven = graaf

verhuizen = verhuis

Slide 4 - Slide

Kijk ook hier eens naar..

Slikken = slik

Pakken = pak

Rennen = ren


De stam eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Het werkwoord vervoegen in de tegenwoordige tijd.

Je weet nu hoe je de stam moet schrijven.

Maar hoe zit dat nu met de persoonsvorm?


De persoonsvorm kent drie vormen:

1. Stam

2. Stam+t

3. Hele werkwoord

Slide 7 - Slide

... en dan?

De ik-vorm = altijd de stam

Hij/zij/het/jij = stam+t

Wij/jullie/zij = altijd hele werkwoord


Kijk goed naar de zin. Staat de zin in enkelvoud of in meervoud.

Voorbeeld:

Ik loop naar school. / Wij lopen naar school.


Slide 8 - Slide

Even oefenen

Slide 9 - Slide

Ik ..... (lezen) tegenwoordig mijn boeken op de e-reader.

Slide 10 - Open question

De juryleden ...... (beoordelen) de deelnemers aan de danswedstrijd.

Slide 11 - Open question

De automobilist ......... (bieden) de agent zijn excuses aan.

Slide 12 - Open question

Alle deelnemers ..... (noteren) de afspraak in hun agenda.

Slide 13 - Open question

Op hun huwelijksdag ....... (verrassen) de kinderen hun ouders.

Slide 14 - Open question

En dan nu?

Jullie maken 1.2 en 1.3.


Succes!

Slide 15 - Slide