What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Zinsontleding
Werkwoord
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
Voorbeeld: Fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen en slapen.
1 / 12
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
This lesson contains
12 slides
, with
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Werkwoord
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
Voorbeeld: Fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen en slapen.
Slide 1 - Slide
Persoonsvorm
Persoonsvorm van een zin altijd werkwoord.
1. Maak de zin vragend - PV komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd. - PV veranderd.
Voorbeeld: Ik fiets naar school.
1 Fiets ik naar school? 2 ik fietste naar school.
Slide 2 - Slide
Persoonsvorm in verleden tijd
Persoonsvorm krijgt in verleden tijd -de(n) of -te(n) achter de stam.
Stam: Werk
Ik/jij/hij/zij werkte - wij werkten
Staat laatste letter van werkwoord stam in 't kofschip dan krijg je +te(n), zo niet dan gebruik je +de(n)
Slide 3 - Slide
Onderwerp
Onderwerp is wie of wat + persoonsvorm
Voorbeeld: Het blije kind hinkelt.
Wie of wat hinkelt? Het blije kind.
Slide 4 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin.
Voorbeeld: Hij staat daar te huilen. WWG = staat te huilen
Voorbeeld: Toos is aan het tekenen. WWG = is aan het tekenen.
Slide 5 - Slide
Lijdend voorwerp
Wie/ wat + onderwerp + werkwoordelijk gezegde = lijdend voorwerp
Voorbeeld: Wij gaan brood kopen.
Wat gaan wij kopen? Brood.
Slide 6 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord slaan op iets, je kunt het zien of horen.
Voorbeeld: Telefoon, auto, garage, nagellak.
Slide 7 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoorden geven een eigenschap of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld: Het
blonde
meisje,
De
oude
man, De golven zijn
hoog
.
Slide 8 - Slide
Voorzetsels
Voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. Voorzetsels zijn onder andere: Voor, achter, naast, in , op, door, over.
Voorbeeld:
tot
vandaag,
achter
het huis
Slide 9 - Slide
Lidwoorden
Je moet in het Nederlands een lidwoord gebruiken, je mag dus niet zeggen: Ik loop met hond.
Je moet zeggen: Ik loop met de hond.
Lidwoorden zijn:
De
,
het
en
een
.
Slide 10 - Slide
Sterke werkwoorden
Veranderen van klank als ze van tijd veranderen.
Sterk werkwoord =
worden, zingen, lopen en kijken
Werden, zongen, liepen en keken
Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.
Slide 11 - Slide
Zwakke werkwoorden
Veranderen niet van klank als ze van tijd veranderen.
Zwak werkwoord = Fietsen, spelen, klappen
Fietsten, speelden, klapten
Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen.
Slide 12 - Slide
More lessons like this
Spelling persoonsvorm in de vt
June 2019
- Lesson with
25 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
Oefentoets taalverzorging mh1
February 2023
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Proefles o.v.t. zwakke en sterke werkwoorden, 1F
April 2018
- Lesson with
27 slides
by
SCORE Nederlands vo/mbo
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 1
SCORE Nederlands vo/mbo
Spelling en Grammatica H1 + 2
September 2020
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
1KB/GL - Sp §9-10, Taal §4 (les 17-18)
May 2023
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g
Leerjaar 2
1th Grammatica H1 t/m 6 + Spelling H5
May 2021
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 1
Werkwoordspelling
November 2020
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Werkwoordspelling
June 2020
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 1