V3 voorbereiding toets H3

Benoem wat je moet kennen en kunnen voor deze toets.
1 / 19
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Benoem wat je moet kennen en kunnen voor deze toets.

Slide 1 - Mind map

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 2 - Quiz

Een hoofdletter of niet?
A
's middags kregen we bezoek.
B
'S middags kregen we bezoek.
C
's Middags kregen we bezoek.

Slide 3 - Quiz

Hoofdletters
Waar staan de hoofdletters goed?
A
dhr. van Leeuwen
B
Stef van Leeuwen
C
stef van Leeuwen
D
Stef Van leeuwen

Slide 4 - Quiz

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
Bij feestdagen
B
Bij historische gebeurtenissen
C
als de zin begint met een cijfer
D
Aan het begin van een citaat

Slide 5 - Quiz

Dit signaal- of functiewoord kondigt een opsomming aan
daarom
los daarvan is 
nu ook al
bijvoorbeeld

Slide 6 - Drag question

Wat is een functiewoord?
A
Een woord waarmee de functie van een tekstdeel wordt omschreven.
B
Een woord met een belangrijke functie in een tekst.
C
Een woord die aangeeft welke functie iemand heeft binnen een bepaald bedrijf of instelling.
D
Een woord in de tekst die duidelijk maakt welke functie dat tekstdeel heeft.

Slide 7 - Quiz

Chronologisch verband
Toelichtend verband
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Concluderend verband
Redengevend verband
Oorzakelijk verband
Vergelijkend verband
dankzij
evenals
kortom
want
vroeger
om te beginnen
hoewel
zoals
maar
ten eerste
(net) als
dus
daarom

Slide 8 - Drag question

Verbind de Functiewoorden met de juiste signaalwoorden
Conclusie
Voorbeeld
Gevolg
Oorzaak
Dus
Zo
Doordat
Waardoor

Slide 9 - Drag question

De glasbak is vanmorgen (legen)......

Slide 10 - Open question

Tegenwoordig deelwoord
slurpend
gezwommen
lacht
werkte

Slide 11 - Drag question

Sleep de juiste onderdelen naar de juiste tekstopbouw
Tweedeling
Driedeling
Hoofdzaken
Bijzaken
Hoofdgedachte
Inleiding - kern
inleiding - kern - slot
Belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.
Belangrijke informatie
Minder belangrijke informatie

Slide 12 - Drag question


Wat is een betoog? Een betoog is een ...
A
Tekst waarin een bepaald standpunt wordt verdedigd met behulp van argumenten
B
Tekst waarin iemand je probeert te overtuigen om iets te doen
C
Tekst waarin iemand reclame maakt voor een bepaald product
D
Tekst waarin verschillende meningen met elkaar vergeleken worden

Slide 13 - Quiz

kritisch lezen
objectieve argumenten
subjectieve argumenten

Slide 14 - Slide

Beoordeling tweedeling
Betoog heeft een driedeling
Beoordeling: beschrijving en beoordeling met beoordelingswoorden

Slide 15 - Slide

Noteer het betrekkelijk voornaamwoord:
Daan had de reis voorbereid, wat hun wel goed uitkwam.

Slide 16 - Open question

Noteer het antecedent:
De vertraging die werd aangekondigd, vonden ze niet fijn.

Slide 17 - Open question

Noteer de bijvoeglijke bijzin:
Het gerecht Pizza, dat in Italie vaak gemaakt wordt, is ook in Nederland populair.

Slide 18 - Open question

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Hij zei iets ... ik niet begreep.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 19 - Quiz