Woordsoorten H5 vz H1F

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek
* schrijfdossier formuleren
* theorie behandelen H5 woordsoorten
* oefenen met voorzetsels
timer
10:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek
* schrijfdossier formuleren
* theorie behandelen H5 woordsoorten
* oefenen met voorzetsels
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
Ik kan/weet:
  • voorzetsels herkennen en gebruiken.
  • onderscheid maken tussen voorzetsels en delen van scheidbare werkwoorden.

Slide 2 - Slide

Voorzetsels
Schrijf op: wat zijn voorzetsels?

Nadat de tijd verstreken is, deel je jouw antwoord met degene naast je. Daarna bespreken we deze klassikaal.
timer
0:30

Slide 3 - Slide

Voorzetsel (vz)
Een voorzetsel geeft plaats, tijd of reden/oorzaak aan.

Plaats: op de tafel, naast de stoel, bij de school
Tijd: tijdens de vakantie, na school
Reden/oorzaak: vanwege corona, door jou

Let op; delen van een werkwoord (bijv. aankijken - ik kijk jou aan.) zijn geen voorzetsel, maar bijwoorden.

Slide 4 - Slide

voorzetsel (vz)
Een voorzetsel herken je:
  • staat meestal voor een vnw of lw + znw; in de schuur
  • als een vz achter een znw staat, geeft het vaak een richting aan; de lanen uit

Slide 5 - Slide

Schrijf 6 zinnen met een voorzetsel.
2 zinnen met een voorzetsel van plaats.
2 zinnen met een voorzetsel van tijd.
2 zinnen met een voorzetsel van reden.
(zachtjes overleggen met je buurvrouw/-man mag)
timer
3:00

Slide 6 - Slide

Oefenen
Pak je lesboek erbij, H5 grammatica woordsoorten.
Maken opdracht 1, 2 en 3.

Dit is ook huiswerk voor komende vrijdag 17 maart.

Als je hiermee klaar bent, maak je opdracht 4.



timer
15:00

Slide 7 - Slide

Huiswerk vrijdag 17-03
Grammatica woordsoorten H5 
opdr. 1 t/m 3

Slide 8 - Slide

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij heeft haar tijdens haar feestje geweldige cadeaus gegeven.' 
A
haar
B
tijdens
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
cadeaus

Slide 9 - Quiz

Welk woord is geen voorzetsel?
A
naast
B
voorzichtig
C
vanwege
D
tijdens

Slide 10 - Quiz

van =
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij kiezen?
A
uit
B
naar
C
met
D
bij

Slide 12 - Quiz

Welke is/zijn een voorzetsel?
A
op
B
gisteren
C
ik
D
in

Slide 13 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
hier
B
in
C
tussen
D
wegens

Slide 14 - Quiz

Als een voorzetsel bij een splitsbaar werkwoord hoort, noem je het geen voorzetsel.
A
juist
B
niet juist

Slide 15 - Quiz

Welke vragen heb je nog?

Slide 16 - Open question

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll