Le verbe ''savoir''

Le verbe ''savoir''  = weten of kunnen
Let op:
- Omdat "savoir" een onregelmatig werkwoord is, moet je de rijtjes (in de présent, de passé composé en de imparfait) uit je hoofd leren.

- Als je iets geleerd hebt en het wilt laten weten, gebruik je het ww savoir om het te zeggen.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
FransWOStudiejaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Le verbe ''savoir''  = weten of kunnen
Let op:
- Omdat "savoir" een onregelmatig werkwoord is, moet je de rijtjes (in de présent, de passé composé en de imparfait) uit je hoofd leren.

- Als je iets geleerd hebt en het wilt laten weten, gebruik je het ww savoir om het te zeggen.

Slide 1 - Slide

Le verbe  "savoir" au présent:
"savoir" is een onregelmatig werkwoord. Je leert volgende rijtjes van de présent uit je hoofd.

je sais       ik weet              nous savons       wij weten
tu sais       jij weet              vous savez          jullie weten, u weet
il/elle/on sait                       ils/elles savent   zij weten
hij/zij/men weet

Slide 2 - Slide

Le verbe  "savoir" au passé composé:
De passé composé bestaat altijd uit twee delen:
1- een hulpwerkwoord + een voltooid deelwoord. >>> ''avoir'' of ''être''   + een voltooid deelwoord.
2- het voltooid deelword van savoir is ''su'' >> en ''savoir'' wordt vervoegd met avoir.

Je krijg dus de volgende vervoegingen:
ai su            ik heb geweten                   nous avons su           wij hebben geweten
tu as su         jij heb geweten                   vous avez su              jullie hebben / u heeft geweten
il/elle/on a su                                               ils/elles ont su          zij hebben geweten
hij/zij/men heeft geweten

Slide 3 - Slide

Le verbe  "savoir" à l´imparfait:
De imparfait is de onvoltooid verleden tijd.
Net als met de ''passé composé'' gebruik je ook de imparfait om te vertellen hoe iets was in het verleden. 
Je gebruikt het ook om over een gewoonte in het verleden te vertellen.
Exemple/voorbeeld:
Autrefois, je jouais de la guitare.                                  Vroeger speelde ik gitaar.
Nous étions heureux.                                                        Wij waren gelukkig.
Ma soeur savait chanter.                                                  Mijn zus kon zingen.

Als je in het Frans iets in de verleden tijd wilt zeggen, kun je kiezen tussen ‘’passé composé’’
 en ‘’imparfait’’.e imparfait bestaat uit een stam  + uitgang. je maakt de imparfait door:
de nous-vorm te nemen van de present.
van deze nous-vorm de uitgang -ons af te halen zodat je de stam overhoudt.
aan de stam de uitgangen van de imparfait toe te voegen: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient
Let op: bij het werkwoord etre, neem je niet de nus-vorm voor de stam. De stam van dit ww is:´ét-ik was = j´´étais..

Slide 4 - Slide

Le verbe  "savoir" à l´imparfait:
De ''imparfait''  bestaat uit: een stam  + uitgang
Je maakt de ''imparfait'' door:
1- de nous-vorm te nemen van de présent.>> savons
2- van deze nous-vorm de uitgang -ons af te halen zodat je de stam overhoudt. > savons >> sav
3- aan de stam de uitgangen van de imparfait toe te voegen: 
-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient >> je SAV  + ais  >> je SAVAIS

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Wat betekent het werkwoord ''savoir''?
A
kennen
B
kijken
C
leren
D
kunnen

Slide 8 - Quiz

Vul in
Il/elle/on ... (savoir in de imparfait)
A
savaient
B
savais
C
savait
D
su

Slide 9 - Quiz

Vul in
Tu ... (savoir in de présent)
A
sus
B
sais
C
ses
D
sait

Slide 10 - Quiz

Vul in
Marie et sa mère ... (savoir in de passé composé).
A
ont su
B
savent
C
savaient
D
a su

Slide 11 - Quiz

Kun je het werkwoord ''savoir'' in drie tijdsvormen vervoegen?
Ja
nee, ik moet alle stof nog oefenen
ik kan alleen de présent en de passé composé

Slide 12 - Poll

Toepassing

Neem je boek, open het en doe oefeningen 8A en 8D p.58, 59, 60.

Slide 13 - Slide