Les 4 - het meervoud van de persoon en het werkwoord

Sena loopt naar school. ... is een meisje.
A
hij
B
zij
1 / 13
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Sena loopt naar school. ... is een meisje.
A
hij
B
zij

Slide 1 - Quiz

Andreea kijkt naar het bord.
A
letter
B
woord
C
zin

Slide 2 - Quiz

A
A
letter
B
woord
C
zin

Slide 3 - Quiz

Peter en Lucas/ zitten/ naast elkaar.
A
wie/doet/wat
B
wat/doet/wie
C
doet/wat/wie
D
wie/wat/doet

Slide 4 - Quiz

gaat/ naar school/ Princess

Slide 5 - Open question

Het meervoud van de persoon en het werkwoord

Slide 6 - Slide

Les 4
Je leert het meervoud van de persoon en het werkwoord.

Slide 7 - Slide

les 4
De docenten staan voor de klas.
Zij staan voor de klas.
de docenten = zij

De leerlingen zitten op een stoel.
Zij zitten op een stoel.
de cursisten = zij 

Slide 8 - Slide

Les 4
enkelvoud
meervoud
ik zit
jij zit
zij/ hij/ het zit
wij zitten
jullie zitten
zij zitten

Slide 9 - Slide

Kijk goed:
de docent (=zij) staat = de docenten (=zij) staan
de leerling (=hij) zit - de leerlingen (=zij) zitten
het kind (=het) loopt - de kinderen (=zij) lopen

Slide 10 - Slide

Ik zit op een stoel.
wij/jullie/zij

Slide 11 - Mind map

wij lopen op straat
ik/jij/hij of zij

Slide 12 - Mind map

Doen!
Maak oefening 9, 10 en 11. 

Klaar? klik hier

Slide 13 - Slide