Les 5 persoonsvorm tt en vt

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1,2

Nederlands

woensdag 3 november

Programma

1. Lezen 

2. Uitleg 

3. Aan de slag 

Persoonsvorm in de :

tt = tegenwoordige tijd
vt = verleden tijd

Als je een persoonsvorm goed wilt schrijven, moet je weten wat de ik-vorm van het werkwoord is. 

De ik-vorm is het woord dat in de 

tegenwoordige tijd achter ‘ik’ komt te staan. 

Bijvoorbeeld: hele werkwoord: slapen → ik slaap → de ik-vorm van slapen is slaap.

Ik 

Hij

vind 

vindt

loop

wordt

loopt

word

antwoordt

antwoord

biedt

bied

weigeren :
Ik ... te gehoorzamen.

1. weiger
2. weigert
3. weigerdt
4. weigeren

weigeren :
De hond ... te gehoorzamen.

1. weigert
2. weigerd
3. weigerdt
4. weigeren

weigeren :
Wij ... te gehoorzamen.

1. weigert
2. weigerd
3. weigerdt
4. weigeren

houden :
Ik .... van spruitjes.

1. houd
2. hout
3. houdt
4. houden

houden :
Hij ... niet van spruitjes

1. houd
2. hout
3. houdt
4. houden

houden :
De kinderen ... van aspergesoep.

1. houd
2. hout
3. houdt
4. houden

lachen
Ik ... om de clown.

lachen
De kleuter ... om de clown.

karten
Mijn vriend ... graag met mijn broer.

rotten
De appel ... in de fruitschaal.

snijden
Mijn moeder ... de groenten in kleine stukjes.

In welke tijd staat de volgende zin: 'De leraar draait zich om.'

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

'De leraar draait zich om.'
Zet de zin nu in de verleden tijd

PV in de verleden tijd

De leraar draaide zich om. 

PV in de verleden tijd

De leraar draaide zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud?

PV in de verleden tijd

De leraar draaide zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud?

Enkelvoud

PV in de verleden tijd

De leraar draaide zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud?

Enkelvoud: ik-vorm + de

PV in de verleden tijd

De leraar draaide zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud?

Enkelvoud: ik-vorm + de

Draai + de = draaide 

PV in de verleden tijd

De leraren ... (draaien) zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud? 

Meervoud: ik-vorm + den 

PV in de verleden tijd

De leraren ... (draaien) zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud? 

Meervoud: ik-vorm + den 

Draai + den = draaiden

PV in de verleden tijd

De leraren ... (draaien) zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud? 

Meervoud: ik-vorm + den 

Draai + den = draaiden

De leraren draaiden zich om. 

PV in de verleden tijd

Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 

PV in de verleden tijd

Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 

Enkelvoud: ik-vorm + te

PV in de verleden tijd

Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 

Enkelvoud: ik-vorm + te

Ik praatte gisteren met mijn opa en oma. 

PV in de verleden tijd

Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 

Enkelvoud: ik-vorm + te

Ik praatte gisteren met mijn opa en oma. 

Mijn opa en oma ... (praten) gisteren met mij. 

PV in de verleden tijd

Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 

Enkelvoud: ik-vorm + te

Ik praatte gisteren met mijn opa en oma. 

Mijn opa en oma ... (praten) gisteren met mij. 

Meervoud: ik-vorm + ten

PV in de verleden tijd

Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 

Enkelvoud: ik-vorm + te

Ik praatte gisteren met mijn opa en oma. 

Mijn opa en oma ... (praten) gisteren met mij. 

Meervoud: ik-vorm + ten

Mijn opa en oma praatten gisteren met mij. 

We ... (knippen) vorige week de haren van onze hond.

1. Knipte
2. Knipten

... (Gebruiken) jij vorige week mijn schaar daarvoor?

1. Gebruikte
2. Gebruikten

Aan de slag

Maak opdracht 1 en 2 van taal