3.1 Fenotype en genotype

Bs. 1 Fenotype en Genotype
1 / 29
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bs. 1 Fenotype en Genotype

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 3.1 Fenotype en genotype
  • Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.
  • Je kunt omschrijven wat DNA-sequentie en genexpressie betekenen.
  • Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren. 

Slide 2 - Slide

Zet in de juiste volgorde van
klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 3 - Quiz

Zet in de juiste volgorde van
klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 4 - Quiz

Type oorlel = genetische eigenschap

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Welke variant heb jij? Links of rechts?

Slide 7 - Slide

Fenotype en genotype
Fenotype: alle waarneembare eigenschappen van een individu

Genotype: de informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een individu. --> op de chromosomen 

Door gegeven via ouders aan nakomelingen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Chromosomen
Karyogram: chromosomenportret  = rangschikking 46 chromosomen naar grootte

  • Autosomen: bevatten info voor 'normale' lichaamscellen (22 paar) -> dit noem je homologe chromosomen, omdat ze gelijk zijn in lengte en vorm
  • Geslachtschromosomen: bevatten info voor geslacht (1 paar: XX of XY)

Binas tabel 70B

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

DNA
Een chromosoom bestaat uit één zeer lang molecuul van de stof DNA en veel eiwitmoleculen.

Een DNA-molecuul bestaat uit twee ketens die in een dubbele spiraal om elkaar heen gewonden liggen.

De bouwstenen voor DNA = nucleotiden.
1 nucleotide = fosfaatgroep + desoxyribose + stikstofbase.

Slide 13 - Slide

DNA is opgebouwd uit vier bouwstenen

Nucleotiden: 
ATCG (Stikstofbase)
Fosfaatgroep
Desoxyribose (suikergroep)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Genen
Gen: deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één of meer erfelijke eigenschappen of een deel van een erfelijke eigenschap. Vaak is bij één eigenschap meer dan één gen betrokken.

Genoom: alle DNA-moleculen in een cel.
(ook mitochondriën, chloroplasten)
Basenparing: (Binas tabellen 71A+B+C)
  • Adenine (A) - Thymine (T)
  • Cytosine (C) - Guanine (G)

Slide 17 - Slide

Genexpressie
DNA-sequentie: stikstofbasen in een gen zijn in een specifieke volgorde gerangschikt.
  • Een variatie in volgorde van gen voor zelfde eigenschap = allel

Genexpressie: genen staan aan.
Inactivatie: genen staan uit.


Slide 18 - Slide

Fenotype = genotype + milieufactoren
Licht, lucht, vochtigheid, temperatuur, voeding, ziekten, opvoeding, interesse etc. 


Invloed van milieu kan al in baarmoeder beginnen en 
kan zo zorgen voor aangeboren afwijking

Slide 19 - Slide

Modificatie
= Verandering in het fenotype, maar niet in het genotype


De informatie in de chromosomen verandert niet en de modificatie wordt dus ook niet doorgegeven aan de nakomelingen.

Slide 20 - Slide

Moeder rookt tijdens de zwangerschap

kind heeft daarom een groei achterstand

Fenotype of genotype?

Slide 21 - Slide

Leerdoelen 3.1 behaald? Rondje leerdoelen!
  • Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.
  • Je kunt omschrijven wat DNA-sequentie en genexpressie betekenen.
  • Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren. 


Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Het stukje van een DNA molecuul heeft de volgende sequentie: TGCAAA
Wat is sequentie van de tegenoverliggende nucleotiden?
A
ACGTTT
B
TTTGCA
C
TGCAAA
D
AAACGT

Slide 25 - Quiz

Een allel is een variant van een
A
basepaar
B
nucleotide
C
gen
D
chromosoom

Slide 26 - Quiz

Mathilde laat haar haren blonderen bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype?
En haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 27 - Quiz

Heeft een vlinder hetzelfde fenotype als de rups waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype

Slide 28 - Quiz

Hoeveel erfelijk materiaal heeft een gameet (geslachtscel), ten opzichte van een gewone cel.
A
Net zoveel
B
1/2
C
1/4
D
2x zoveel

Slide 29 - Quiz