24/25 week 4

  • futur (proche)
  • les devoirs
  • jeu de l'oie
  • presentaties (A3A)
Le but: à la fin de ce cours:
  • snap ik de futur steeds beter
  • kan ik zinnen maken in de futur
1 / 47
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

  • futur (proche)
  • les devoirs
  • jeu de l'oie
  • presentaties (A3A)
Le but: à la fin de ce cours:
  • snap ik de futur steeds beter
  • kan ik zinnen maken in de futur

Slide 1 - Slide

Futur - Futur proche
Wat is het verschil?

Hoe vervoeg je beide?
timer
1:00

Slide 2 - Slide

futur proche

Slide 3 - Slide

Le futur simple
Le futur simple: toekomende tijd.
Je gebruikt in het NL zal of zullen + infinitief (ik zal werken, wij zullen gaan)

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN AVOIR
-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont
VB: parler - je parlerai       regarder - tu regarderas

Let op: bij ww op -re vervalt de laatste -e: vendre - je vendrai


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Le futur simple + futur proche

Slide 6 - Slide

Le futur du passé (of: le conditionnel)
Le futur du passé: je gebruikt in het NL zou of zouden + infinitief (bijv. ik zou willen, wij zouden gaan). Wordt vaak gebruikt om beleefdheid uit te drukken.

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN IMPARFAIT
-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient
VB:     parler - je parlerais               regarder - tu regarderais

Ook hier vervalt bij ww op -re de laatste -e: vendre - je vendrais



Slide 7 - Slide

UITZONDERINGEN
Bij sommige onregelm. ww. kun je niet uitgaan van het hele werkwoord. Je moet van deze ww de je-vorm van de futur leren. De andere vormen van de futur simple én de futur du passé kun je dan hier vanaf leiden (zelfde uitgangen als bij de regelm. ww ).

VB: ÊTRE: JE SERAI
- Futur simple: je serai, tu seras, il sera, etc. 
- Futur du  passé: je serais, tu serais, il serait, etc.




Slide 8 - Slide

! R !
Is je al opgevallen dat je vóór de uitgangen van de futur simple en de futur du passé ALTIJD de letter R krijgt...? Kijk maar:
- je regarderai (ik zal kijken)
- tu auras (jij zult hebben)
- nous ferions (wij zouden doen)
- il choisirait (hij zou kiezen)

Slide 9 - Slide

Le conditionnel
"je voudrais une baguette s'il vous plaît"

Slide 10 - Slide

Le futur
  • Ik zal rijk worden / Jij zult werken / Wij zullen huiswerk maken. 
  • Infinitief + uitgang (-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont)
  • Uitzonderingen:
    avoir - j'aurai - ik zal hebben
    être - je serai - ik zal zijn
    aller - j'irai - ik zal gaan
    faire - je ferai - ik zal maken/doen
    pouvoir - je pourrai - ik zal kunnen
    vouloir - je voudrai - ik zal willen

Slide 11 - Slide

Uitzonderingen werkwoorden
être - ser
avoir - aur
faire -  fer
pouvoir - pourr
vouloir - voudr
aller - ir
venir - viendr

blz 67-68

Slide 12 - Slide

Onregelmatige ww futur
être - 
avoir -
faire - 
pouvoir - 
vouloir - 
aller - 
venir - 

blz 67-68

Slide 13 - Slide

Les devoirs


Maken ex. 16B (alleen futur), 16C 1-6, 16D (p. 68-70)


Slide 14 - Slide

Exercice 16 B - 1a
1. ik zal verdienen
2. de gids zal wachten
3. zij zullen kiezen

Slide 15 - Slide

Exercice 16 B - 2a
1. tu joueras
2. mon père prendra
3. ils viendront

Slide 16 - Slide

16 c (1-6)
1 . oserez
2. ferai
3. ne seront pas
4. viendrai
5. répondras
6. servira

Slide 17 - Slide

exercice 16d - 70
1. nous choisirons
2. la famille sera
3. vous ferez
4. on pourra
5. vous aurez
6. il jouera
7. les élèves apprendront
8. j'irai

Slide 18 - Slide

exercice 16e

Prêt? Maak een zin met de futur simple / du passé
Après le bac, ....
L'année prochaine, ....
timer
5:00
apprendre (le chinois, l'espagnol
aller (à l'étranger) 
faire (le tour du monde) 
vouloir devenir (profession)

Slide 19 - Slide

Exercice 16e - mooiste zin?

Slide 20 - Open question

Les devoirs
leren uitgangen futur simple

onregelmatige vormen (stam)
être, avoir, faire, aller, vouloir, pouvoir, venir

Slide 21 - Slide

  • BBBB (Brein, boek, buur, baas)
  • futur (proche) quizz
  • jeu de l'oie
  • zelfstandig werken / presentaties
Le but: à la fin de ce cours:
  • snap ik de futur steeds beter
  • kan ik zinnen maken in de futur

Slide 22 - Slide

Brein - boek - buur - baas
Vertaal in het Frans
Morgen avond, gaan we een film kijken
Morgen avond, zullen we een film kijken

Klaar?
Over 10 jaar, zal ik in Montréal zijn
timer
1:00

Slide 23 - Slide

Brein - boek - buur - baas
Morgen avond gaan we een film kijken
Morgen avond zullen we een film kijken
Over 10 jaar, zal ik in Montréal zijn

Demain soir, nous allons regarder un film
Demain soir, nous regarderons un film
Dans 10 ans, je serai à Montréal
timer
1:00

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

De uitgang van de futur van de nous-vorm = ?
A
-ons
B
-ez

Slide 26 - Quiz

De uitgang van de futur van de tu-vorm =?
A
a
B
as

Slide 27 - Quiz

Wat is de stam van het werkwoord:
aller
A
aur
B
aller
C
ir
D
all

Slide 28 - Quiz

Wat is de stam van het werkwoord:
vouloir
A
vouloir
B
voul
C
voudr

Slide 29 - Quiz

Wat is de stam van het werkwoord:
venir
A
viendr
B
venir
C
venr

Slide 30 - Quiz

Geef nu zelf de juiste vorm van het werkwoord pouvoir in de tu-vorm
A
pouvras
B
pourras
C
pouvoiras

Slide 31 - Quiz

Futur
Vous ............. (être)
A
êtrez
B
serez

Slide 32 - Quiz

Futur simple:
elle ..........(avoir)
A
elle avoira
B
elle aura
C
elle sera

Slide 33 - Quiz

Futur simple:
Nous ........ (aller)
A
Nous allerons
B
Nous aurons
C
nous irons
D
nous allons

Slide 34 - Quiz

Mon frère (zal wonen) ... en France.

Slide 35 - Open question

Quand est-ce que (jij zult beeindigen) ton bac?

Slide 36 - Open question

Mes amis (zijn teruggekomen)......

Slide 37 - Open question

Ik heb mijn vrienden ontmoet.

Slide 38 - Open question

Zij kijken naar een film.

Slide 39 - Open question

Anne is aangekomen. (arriver)

Slide 40 - Open question

Wij hebben samen de pauze doorgebracht.

Slide 41 - Open question

Presentaties
Je gaat zelfstandig, in stilte het werkblad invullen. 
Over 15 minuten lever je het in.

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Jeu de l'oie
1= présent
2 = passé composé
3 = futur proche
4 = futur simple
5 = ontkennende zin présent
6 = ontkennende zin passé composé

Slide 44 - Slide

Le jeu
- je geeft antwoord in het Frans op de vraag
- je gebruikt de futur
- de antwoorden schrijf je op papier
- je teamleden helpen je met het juiste antwoord te formuleren

Einde spel
- je geeft je antwoorden door aan ander groepje
- wie heeft de meeste en beste antwoorden 

Slide 45 - Slide

Hoe antwoord geven?

In je antwoord neem je een deel van de vraag op

Par exemple
Où tu iras en vacances?  J'irai en France en vacances

Ta ville en 2027? J'habiterai à Amsterdam en 2027

Combien de langues parleras tu? Je parlerai 4 langues: l'anglais, l'allemand, le francais et l´espagnol






Slide 46 - Slide

Geef je beste antwoord

Slide 47 - Open question