1. a – b – d – e zijn samengestelde zinnen
2.
a Mijn mobiel is gevallen, terwijl ik op de fiets zat.
b De aardappel is typisch Nederlands, maar komt oorspronkelijk uit Mexico.
c Yolan doet kaas en appelstroop op haar brood.
d Nadat Josephine van de rekstok gevallen was, werd de ambulance gebeld.
e Ik heb mijn kamer maar eens opgeruimd, dus nu ziet alles er weer netjes uit.
f Vijfhonderd jaar geleden hadden bijna alle steden een stadsmuur ter verdediging