h2/a2 start zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden
in het Duits

neem notities
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zwakke werkwoorden
in het Duits

neem notities

Slide 1 - Slide

Na deze les
  • ken je de regels voor het vervoegen van de zwakke werkwoorden op s/z/ss/ß

  • ken je de regels voor het voltooid deelwoord

Slide 2 - Slide

Zwakke werkwoorden
...zijn regelmatig

...worden volgens een vast schema vervoegd

Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor. 

Slide 3 - Slide

Stap 1: zoek de stam:
Hoe krijg je de stam?

In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord
 -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 4 - Slide

Stap 2: Ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord
komen de uitgangen: 

Een - STukje - Taart - EN - Thee - ENzo

 

Slide 5 - Slide

Voorbeeld: machen (doen, maken)
(ik)
(hij)
(hij/zij/het)      (wij)
(jullie) 
(zij/u)   
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mach e         mach st 
mach
mach en
mach t
mach en
een              
stukje 
taart 
en
thee
enzo

Slide 6 - Slide

Welke vorm klopt?
(lernen)
A
er lernst
B
er lernet
C
er lernt
D
er lerne

Slide 7 - Quiz

Welke vorm klopt?
(kommen)
A
er kommst
B
ihr kommt
C
ich kom
D
wir komen

Slide 8 - Quiz

K4E: Zwakke werkwoorden
mache die Aufgaben 18, 19, 20
10 min.

Slide 9 - Slide

Bijzonderheden
Stam eindigt op -s klanken (=s, ss, z, ß)


du,   >    geen st maar enkel een t

(anders krijg je heel veel s-en achter alkaar)

heißen > du heißst

Slide 10 - Slide

Voorbeeld: heißen (heten)
(ik)
(hij)
(hij/zij/het)      (wij)
(jullie) 
(zij/u)   
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
heiß e         heiß st 
heiß
heiß en
heiß t
heiß en
een              
stukje 
taart 
en
thee
enzo

Slide 11 - Slide

Welke vormen zijn bij
stam op sis-klank anders dan
de regel van "een stukje taart...."?
A
du+er/sie/es
B
du+ihr+wir
C
er
D
du

Slide 12 - Quiz

Welke vorm klopt?
(reisen)
A
er reist
B
es reisst
C
sie reisest
D
sie reisen

Slide 13 - Quiz

Welke vorm klopt?
(heißen)
A
es heißt
B
du heißst
C
sie heißest
D
sie heißen

Slide 14 - Quiz

Voltooid deelwoord (verl. tijd)
nl: leren > geleerd

Stap 1: zoek de stam
Stap 2: zet "ge" ervoor
Stap 3: zet "t" erachter

Beispiel: lernen > ge + lern + t

Slide 15 - Slide

Voltooid deelwoord: bijzonderheden 
Let op! 
Geen ge- ervoor hebben: 

1. werkwoorden op -ieren                  
2. werkwoorden met voorzetsel be-, ver- (vaak ook in nl)
Beispiel: 
1. fotografieren > fotografier + t
2. besuchen > besuch + t

Slide 16 - Slide

Wat vind je nog lastig?

Slide 17 - Open question

Nu jij:
  • deze week: K4E alle opdrachten afmaken en 
  • leer woorden K3 met slim stampen.

Slide 18 - Slide