Oefenen taal thema 3

1 / 20
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Oefenen taal
We gaan vandaag oefenen met taal op verschillende manieren. 

Dit gaan we doen op de computer :-)

Slide 2 - Slide

Wat is een werkwoord?
A
een mens, dier of ding
B
de, het of een
C
Iets wat je kan doen
D
a, e, i, u, o

Slide 3 - Quiz

Noem een werkwoord

Slide 4 - Mind map

Welk woord/ welke woorden zijn werkwoorden?
A
tafel
B
fietsen
C
schrijven
D
eskimo

Slide 5 - Quiz

Noem een zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Mind map

Noem een bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Mind map

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
lange
B
zitten
C
ramen
D
drinken

Slide 8 - Quiz

Wat betekent beschrijven?
A
Iets oplezen
B
Vertellen hoe iets eruit ziet
C
Iets opschrijven
D
Iets uitleggen

Slide 9 - Quiz

Wat betekent fraai?
A
lelijk
B
raar
C
kraai
D
mooi

Slide 10 - Quiz

Wat is een idee?
A
je fantasie
B
iets bedenken
C
luisteren
D
mooi

Slide 11 - Quiz

Wat betekent inrichten?
A
alle meubels
B
alle spullen op de goede plek zetten
C
alle spullen uit je kamer halen
D
richten met een boog

Slide 12 - Quiz

Wat betekent de wand?

Slide 13 - Open question

Wat betekent afwisselend?

Slide 14 - Open question

Omhoogkomen van deeg. Daarmee wordt bedoeld:
A
bakken
B
kneden
C
rijzen
D
specerijen

Slide 15 - Quiz

Wat is dit?

Slide 16 - Open question

Poeder (van graan) waarmee je een taart kunt maken. Dat is....
A
bakmeel
B
kaneel
C
nootmuskaat
D
kerrie

Slide 17 - Quiz

De bereidingswijze is...
A
de dingen waarvan eten is gemaakt
B
omhoogkomen van deeg
C
Een tekst waarop de ingrediënten staan
D
de manier hoe je je eten kunt klaar maken

Slide 18 - Quiz

Specerijen; noem een voorbeeld

Slide 19 - Mind map

Hoe vond je deze les?

Slide 20 - Mind map