Herhalingsles 33,34,41,42

Herhalingsles 
Paragraaf 33,34,41 en 42

- Opsommingen
- Tegenstellingen
- Hoofd- en bijzaken
- Mening, feit en argument
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhalingsles 
Paragraaf 33,34,41 en 42

- Opsommingen
- Tegenstellingen
- Hoofd- en bijzaken
- Mening, feit en argument

Slide 1 - Slide

Opsommingen
Opsommingen in teksten
In veel teksten komen opsommingen voor. Een schrijver noemt bijvoorbeeld één voor één een aantal redenen, voordelen of plannen.
Signaalwoorden voor een opsomming:
Signaalwoorden helpen je om tekstverbanden te herkennen.
De signaalwoorden die bij een opsomming horen, zijn: ten eerste/daarnaast/en/verder/ook/bovendien/allereerst/ ten slotte/ enzovoort/eveneens.
Voorbeeld: Ik ga eerst de uitnodigend versturen. Verder doe ik de inkopen en regel ik de muziek. Ten slotte zorg ik ervoor dat de zaal feestelijk versierd is.
Als je let op opsommingen in een tekst, begrijp je hem vaak beter. 



Slide 2 - Slide

Wat zijn de signaalwoorden van een opsomming in deze tekst? Hoe anders is dat voor de tieners van dit moment? Ten eerste krijg je vrijwel geen vrije tijd, ten tweede is er nauwelijks een luisterend oor en ten derde is het volstrekt onverantwoordelijk.

Slide 3 - Mind map

Noem minstens vier signaalwoorden van een opsomming

Slide 4 - Open question

Tegenstelling
Tegenstellingen in teksten
In veel teksten komen tegenstellingen voor. Een schrijver zet bijvoorbeeld twee tegengestelde meningen tegenover elkaar. Of hij beschrijft verschillende kanten van iets.
Signaalwoorden voor een tegenstelling horen: Tegenstellingen in teksten
In veel teksten komen tegenstellingen voor. Een schrijver zet bijvoorbeeld twee tegengestelde meningen tegenover elkaar. Of hij beschrijft verschillende kanten van iets.


Signaalwoorden voor een tegenstelling horen: maar, echter, toch, hoewel, daarentegen, desondanks, dat ligt heel anders, daar staat tegenover dat, of.... of, aan de ene kant, aan de andere kant.

Voorbeeld: Amateurvoetballers trainen zo twee a drie keer per week. Dat ligt heel andere voor profvoetballers. Die trainen elke dag. Het komt echter wel eens voor dat amateurclub van een profclub wint. Voorbeeld: Amateurvoetballers trainen zo twee a drie keer per week. Dat ligt heel andere voor profvoetballers. Die trainen elke dag. Het komt echter wel eens voor dat amateurclub van een profclub wint. 


Slide 5 - Slide

Geef een voorbeeld van een signaalwoord dat bij een tegenstelling hoort.

Slide 6 - Open question

Signaalwoorden tegenstelling
A
verder, ten slotte, en
B
kortom, dus
C
maar, tegenover, hoewel, echter

Slide 7 - Quiz

Tekstverband: tegenstelling
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 8 - Quiz

Een tegenstelling is..
A
iets waar je het niet mee eens bent
B
het tegenovergestelde van iets
C
een ander woord met dezelfde betekenis

Slide 9 - Quiz

P41: Uitleg hoofd- en bijzaken
Hoofdzaak = belangrijkste informatie (kernzinnen). 
Bijzaak = minder belangrijk (voorbeeld, uitleg om de tekst beter te begrijpen of om de tekst leuker te maken). Bijvoorbeeld, neem nou, zoals, onder andere <-- zijn voorbeelden waaraan je kunt herkennen dat er een voorbeeld volgt. 

Kernzinnen zijn de belangrijkste zinnen van een alinea. Vaak is het de eerste of laatste zin
De andere zinnen zijn bijzaken: ze geven uitleg of voorbeelden.

Slide 10 - Slide

Waar kan ik hoofdzaken vinden?
- Ze staan vaak aan het begin of het einde van een tekst. 
- Je vindt ze vaak in de kernzin van de alinea. 
- Ze staan vaak in titels of tussenkopjes. 

Slide 11 - Slide

Waar kun je de hoofdzaken van een tekst vinden? Noem er 3.

Slide 12 - Mind map

Alle belangrijke zaken in een tekst noem je bijzaken
Waar
Niet waar

Slide 13 - Poll

Alle extra informatie in een tekst noem je een hoofdzaak
Waar
Niet waar

Slide 14 - Poll

P42: Uitleg mening, feit, argument
1. Mening / standpunt is een uitspraak over wat iemand vindt van iets of hoe iemand ergens over denkt. Met een mening/standpunt kun je het eens of oneens zijn. 
2. Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is en wat je kunt controleren. HEEL BELANGRIJK: CONTROLE!
3. Als je zegt waaróm je een bepaalde mening hebt, noem je dat een argument

Slide 15 - Slide

Feit of mening?
1) De praktijklessen waren leuk en leerzaam.
2) Lisa heeft een hekel aan turnen.
A
feit - mening
B
mening - feit
C
feit - feit

Slide 16 - Quiz

Onder aan de advertentie staan twee zinnen.

Zijn dit feiten of meningen?
a. feiten
b. meningen
c. een feit en een mening
A
Feiten
B
Meningen
C
Een feit en een mening

Slide 17 - Quiz



Feit of mening?

A
mening
B
feit

Slide 18 - Quiz

De lessen gym zijn heel erg leuk, want dan kan ik lekker bewegen.
A
Mening + argument
B
Feit + mening
C
Mening + feit
D
Feit + argument

Slide 19 - Quiz

Ik ben er klaar voor!
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll