Welke signaalwoorden voor een opsomming zie jij in deze zin:
Leerlingen vinden dat er wel wat mag veranderen op school. Allereerst moeten de lessen later beginnen, daarnaast moeten de lesdagen korter worden en bovendien moet er minder huiswerk opgegeven worden.
Slide 4 - Open question
Welk signaalwoord hoort NIET bij een opsomming?
A
en
B
omdat
C
enzovoort
D
eveneens
Slide 5 - Quiz
Tegenstellingen
Een schrijver zet tegenovergestelde dingen tegenover elkaar, zoals meningen of verschillende kanten van iets.
Signaalwoorden:
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen, desondanks, dat ligt heel anders, daar staat tegenover dat, of...of, aan de ene kant, aan de andere kant
Slide 6 - Slide
Welk signaalwoorden geven de tegenstellingen aan in de volgende zinnen:
Amateurvoetballers trainen twee á drie keer per week. Dat ligt heel anders voor profvoetballers. Die trainen iedere dag. Het komt echter wel eens voor dat een amateurclub van een profclub wint.
A
twee á drie keer per week
B
dat ligt heel anders / wel eens
C
Dat ligt heel anders /
echter
D
Dat / die
Slide 7 - Quiz
Welk signaalwoord hoort op de open plek?
De minister wil het appen op de fiets verbieden. Ze zegt dat het gevaarlijk is. ......... volgens mij is het helemaal niet gevaarlijk.
A
want
B
daarentegen
C
omdat
D
maar
Slide 8 - Quiz
Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken > Belangrijke informatie
Bijzaken > Extra informatie, zoals voorbeelden en details
Hoofdzaken: begin of eind tekst / kernzin alinea / titel & tussenkopjes
Bijzaken: extra informatie of uitleg in tekst.
Laat je de bijzaken weg, dan weet je nog steeds waar de tekst over gaat. Hoofdgedachte blijft hetzelfde.
Slide 9 - Slide
Wat is de hoofdzaak van deze tekst:
Het is bijna kerstvakantie. Voordat deze welverdiende vakantie kan beginnen, hebben de leerlingen echter nog een toetsweek. Dit vinden de meeste leerlingen spannend, vooral wiskunde en Nederlands vinden ze moeilijke vakken. Voor GWO en gym hebben ze geen toetsen.
A
Het is bijna kerstvakantie.
B
Voor de kerstvakantie hebben de leerlingen nog een toetsweek.
C
De leerlingen vinden de toetsweek spannend.
D
Voor GWO en gym zijn er geen toetsen.
Slide 10 - Quiz
Waar vind je de hoofdzaak van een tekst meestal?
A
midden in de tekst
B
in de titel en midden in de tekst
C
in de titel en begin/einde van de tekst
D
altijd aan het einde van de tekst
Slide 11 - Quiz
Meningen en feiten
Mening:
Hoe je over iets denkt of wat je van iets vindt.
Om je mening uit te leggen, gebruik je argumenten.
Feiten:
Iets wat echt gebeurd of waar is. Je kunt het bewijzen of controleren.
Feiten kunnen gebruikt worden om een mening te ondersteunen.
Slide 12 - Slide
Feit of mening?
Ik vind chocolademelk lekker.
A
feit
B
mening
Slide 13 - Quiz
Feit of mening?
President Trump is de nieuwe president van de Verenigde Staten.
A
feit
B
mening
Slide 14 - Quiz
Fet of mening?
President Trump is een fantastische president. Hij zal Amerika weer groot en rijk maken.
A
feit
B
mening
Slide 15 - Quiz
Feit of mening?
De wolven op de Veluwe zijn prachtige dieren. Ze moeten beschermd blijven en mogen niet worden afgeschoten.
A
feit
B
mening
Slide 16 - Quiz
Feit of mening?
De kerstvakantie duurt twee weken. Dat is veel te kort.
A
feit
B
mening
Slide 17 - Quiz
Feit of mening?
Ik ga de toets Nederlands supergoed maken, want ik snap alles!
A
feit
B
mening
Slide 18 - Quiz
Heb je nog hulp nodig met plannen of andere dingen? Maak een afspraak!