1.
kostte (verleden tijd ev, stam + te)
2.
noemt (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t),
vertelt (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t)
3. beloofde (verleden tijd, ev, stam + de)
4. verslaat (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t), bereikt (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t)
5. Legde (verleden tijd, ev, stam + de)
6. Verwacht (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t), regent (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t)
7. vind (stam, want jij erachter)
Antwoord fout? Schrijf het goede antwoord erbij en schrijf op wat er fout is!