De inbraakBij de (buur) ...................is vannacht ingebroken. De (dief) .....................
namen een heleboel (spul) ......................... mee. Ze stalen
(schaakbord) ..................................... met (schaakstuk)................................
De (boef) .........................trokken hun (schoen) ................................ uit.
Toch lieten ze over (spoor) .................. achter.
De (politieagent) ...........................onderzochten de (diefstal)...................