Sterke werkwoorden in de verleden tijd

Sterke werkwoorden
Je leert hoe je sterke werkwoorden in de verleden tijd spelt.
Je leert hoe je meervoud op - en van zelfst. naamwoorden schrijft.
dus:

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Sterke werkwoorden
Je leert hoe je sterke werkwoorden in de verleden tijd spelt.
Je leert hoe je meervoud op - en van zelfst. naamwoorden schrijft.
dus:

Slide 1 - Slide

Uitlegfilmpje sterke werkwoorden

Slide 2 - Slide

verleden tijd sterke werkwoorden
                                                    kiezen            vallen             hangen   
ik-vorm tt: 

enkelvoud (ik/hij-vorm) vt:

meervoud (wij/zij-vorm) vt:

Slide 3 - Slide

verleden tijd sterke werkwoorden
                                                     gaan             kijken             sluipen
ik-vorm tt: 

enkelvoud (ik/hij-vorm) vt:

meervoud (wij/zij-vorm) vt:

Slide 4 - Slide

Kies uit: droegen - lag - las - reed - schreven - zag - zwommen.

1. Mijn vader ..................vanmorgen de krant.
2. Er ....................... gisteren heel wat troep in de woonkamer.
3. Vorige week ........................... ik Brahim in de stad.

Slide 5 - Slide

 Kies uit: droegen - lag - las - reed - schreven - zag - zwommen.

4. Wij .............................. vroeger wel eens samen.
5. Jullie ......................................laatste leuke sneakers.
6. Mijn opa en oma .............................nog nooit een e-mail.

Slide 6 - Slide

Oefening 4a:                        
  1. kwam
  2. vroeg
  3. kreeg
  4. gaf  
Maak nu zelf oefening 4 en 5. 

Slide 7 - Slide

Oefening 4b:
  1. stond
  2. werd
  3. zat
  4. smolt
  5. vond
  6. kocht
Nakijken oefening 4b. 

Slide 8 - Slide

Nakijken oefening 5
  • Nikay Grotenhuis won gisteren de eerste prijs bij IJsbaan Twente.
  • De wedstrijd ging om vier rondjes achteruit schaatsen. 
  • Er deden dertig deelnemers mee. 
  • Nikay bleef als enige over na meer dan drie rondjes.

Slide 9 - Slide

Nakijken oefening 5
  • We vroegen hem naar zijn voorbereiding.
  • Hij zei: 'Ik nam het niet zo serieus.
  • De anderen schoten misschien meer in de stress. 
  • En misschien had ik gewoon geluk.' 

Slide 10 - Slide

begin v.d. zin
ergens in de zin
eind v.d. zin
1. hoofdletter
2. komma
3. punt
4. uitroepteken
5. vraagteken
Oefening 6: Waar in de zin?

Slide 11 - Slide

Oefening 7
  1. Mara en tante Isolde (staan) ......................aan de rand van het plateau
  2. Daar (kijken) ...................... ze de vorige dag over de afgrond naar het meer
  3. Ze (eten) .................. een stevig ontbijt
  4. Mara (krijgen) ................... pap een boterham met kaas en een plak koek

Slide 12 - Slide

Oefening 7
  • 5. Tante Isolde (geven) ........................haar ook twee appels mee voor onderweg
  • 6. Mara (mogen) ........................ haar eigen kleren niet dragen
  • 7. In plaats daarvan (dragen) ......................... ze een bruine rok een groene bloes en een bruin wollen vest
  • 8. Zo (vallen) ............................. ze minder op
  • 9. Wat (zeggen)  .......................... haar tante toen Mara vertrok

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Dus: de leerling - de leerlingen
         het boek - de boeken   ....maar pas op:.......
  • de kat  - de katten
  • de muur  - de muren
  • de neus  - de neuzen

meervoud: -en achter het zelfst. naamw.

Slide 15 - Slide

Zelfstandig naamwoorden en meervoud
Lees op bladzijde 180 alles over het hoe je het meervoud van zelfstandig naamwoorden schrijft. 

Samen oefening 8a.
Daarna zelfstandig oefening 8b en 9.

Slide 16 - Slide

Meervoud bij zelfstandig naamwoorden oef. 8a
meervoud
het glas
de junior
de kans
de straf

Slide 17 - Slide

Meervoud bij zelfstandig naamwoorden oef. 8b
meervoud
1. de vlieg
2. het woord
3. de grap
4. de school

Slide 18 - Slide

Meervoud bij zelfstandig naamwoorden oef. 8b
meervoud
5. de slurf
6. het huis
7. de leraar
8. het rapport
Kijk naar de vragen c, d en e onderaan oefening 8 in je boek. 

Slide 19 - Slide

opdracht 9
De inbraak
Bij de (buur) ...................is vannacht ingebroken. De (dief) .....................
namen een heleboel (spul) ......................... mee. Ze stalen
(schaakbord) ..................................... met (schaakstuk)................................
De (boef) .........................trokken hun (schoen) ................................ uit.
Toch lieten ze over (spoor) .................. achter.
De (politieagent) ...........................onderzochten de (diefstal)...................

Slide 20 - Slide

Oefening 11, blz. 182
  • Schrijf eerst alle werkwoorden in de goed tijd in (tt of vt).
  • Kruis dan je antwoord aan. 
  • Kijk voor de uitslag op blz. 183 onderaan. 
  • Klaar met alles? Ga dan naar Sometoday, leermiddelen, Talent, hfst 3 Grammatica en ga daar oefenen bij versterk jezelf

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide