4H 3.3 Monohybride kruisingen deel 1

1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Startopdracht 
Dominant, recessief, homozygoot, heterozygoot, fenotype, genotype... Weet jij het allemaal nog? 





Pak je chromebook, je krijgt zo een aantal vragen hierover. 
  1. Loop rustig het lokaal binnen en praat zachtjes
  2. Ga zitten op je stoel
  3. Je jas hang je over je stoel
  4. Pak je boek, schrift + pen

Slide 2 - Slide

Daarna nakijken klassikaal
Hoeveel chromosomen heeft een menselijke cel?
A
23
B
24
C
46
D
48

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel chromosomenparen heeft een menselijke cel?
A
23
B
24
C
46
D
48

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel paar homologe chromosomen hebben mannen?
A
22
B
23
C
44
D
46

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat wordt bedoeld met het genotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Kan het genotype tijdens je leven veranderen?
A
Ja
B
Nee
C
Nee, alleen bij een mutatie
D
Ja en tijdens mutaties

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer wordt je genotype bepaald?
A
Bij de bevruchting
B
Tijdens de ontwikkeling van embryo
C
Bij de geboorte

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat is wel onderdeel van het fenotype, maar niet van het genotype?
A
De schaafwond op je been
B
De kleur van je ogen
C
De vleugels van een vlieg die vast zitten aan zijn rug
D
De grote hoeveelheid reukzintuigcellen in de neus van een hond

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Het genotype aa is...
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot
C
Homozygoot recessief

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welk genotype is homozygoot dominant?
A
aa
B
Aa
C
arAr
D
AA

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Welk genotype is intermediar?
A
aa
B
Aa
C
aA
D
AwAw

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Waardoor wordt het fenotype bepaalt?
A
Door het genotype
B
Door het genotype en de omgeving
C
Door de omgeving
D
door de omgeving en de opvoeding

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Verandert je genotype als je ouder wordt? En je fenotype?
A
Genotype wel / fenotype wel
B
Genotype wel / fenotype niet
C
Genotype niet / fenotype wel
D
Genotype niet / fenotype niet

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Programma
  • Leerdoelen
  • Uitleg basisstof 3 --> Monohybride kruisingen
  • Klassikaal oefenen met kruisingen
  • Opdrachten maken
  • Afsluiting --> terugblik

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Thema 3 Genetica
3.1 Genotype en fenotype
3.2 Genenparen
3.3 Monohybride kruisingen 1
3.4 Geslachtschromosomen
3.5 Speciale manieren van overerven
3.6 Opvoeding of aanleg
PO Epigenetica (Artikel presentatie)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen 3.3
  • Je kunt een kruisingsschema opstellen van een monohybride kruising
  • Je kunt de frequentie van bepaalde genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden uit een kruisingsschema of stamboom van een monohybride kruising. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

 Kruisingen
Door het maken van een kruisingsschema kan je het het genotype en fenotype van de nakomelingen voorspellen


Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Kruisingen
Bij een kruising gaan we altijd uit van een aantal stappen. 
Schrijf altijd eerst op wat je weet uit de tekst!
  • Stap 1 (P): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de ouders?
  • Stap 2 (geslachtscellen): Welke genen/allelen zitten er in de geslachtscellen van beide ouders?
  • Stap 3 (F1): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de nakomelingen?
  • Stap 4 (F2): Wat zijn de genotypen en fenotypen in de F2?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
 Schrijf altijd eerst op wat je weet uit de tekst!
  • Stap 1 (P): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de ouders?
Genotype --> beide Aa (heterozygoot). Fenotype --> beide donker haar
  • Stap 2 Welke genen/allelen zitten er in de geslachtscellen van beide ouders? Beide A en a
  • Stap 3 (F1): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de nakomelingen? --> maak een kruisingsschema 
  • Stap 4 (F2): Wat zijn de genotypen en fenotypen in de F2? --> kruisingsschema maken

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Je kunt met behulp van een kruisingsschema voorspellen wat de kans op een bepaald fenotype bij de F1* generatie is.
P-generatie = ouders
Fenotype = donker haar
Genotype =  Aa (heterozygoot)

Vader zaadcel = A of a
Moeder eicel   = A of a

*F (Filius), letterlijk: zoon. De F1 is de eerste generatie nakomelingen

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Je kunt met behulp van een kruisingsschema voorspellen wat de kans op een bepaald fenotype bij de F1 generatie is.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Je kunt met behulp van een kruisingsschema voorspellen wat de kans is op een bepaald fenotype bij de F1 generatie
Fenotype --> 3 x 25% = 75% donker
Genotype --> 2 x 25% = 50% op Aa
                --> 1 x 25% op AA
                --> 1 x 25% op aa
Er zijn altijd 4 opties: 
Genotype
A en A = AA
a bij A = Aa
A bij a = Aa
a bij a = aa
Fenotype
- donker
- donker
- donker
- rood

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Kansen en verhoudingen noteren
Kansen
Genotype = 50% Aa / 25% AA / 25% aa
Fenotypen = 75% donker, 25% rood

Verhouding
Aa, AA en aa in verhouding 2:1:1 
Donker en rood in verhouding 3:1
Uitspreken als: "2 staat tot 1 staat tot 1"

Uitspreken als: "3 staat tot 1"
Elk hokje nakomeling is 25%

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Ander voorbeeld - Verhoudingen 
                          
P: Aa x aa                              Genotypen verhouding:  .... : ...
                                               Fenotypen verhouding:  .... : ... 
    

P: Aa x Aa                             Genotypen verhouding: .. : .. : ..                                                                      
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Fenotype verhouding:   .. : ..

Slide 25 - Slide

P genotypen 2 : 2 --> 1  : 1
P fenotypen idem

F1 genotypen 1 : 2 : 1
F1 fenotypen 3 : 1
Verhoudingen antwoorden
                          
P: Aa x aa                              Genotypen verhouding:  1 : 1                                                    (2:2 kan je kleiner maken)
                                               Fenotypen verhouding:  1 : 1 
    
P: Aa x Aa                             Genotypen verhouding: 1 : 2 : 1                                                                      
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Fenotype verhouding:   3 : 1

Slide 26 - Slide

P genotypen 2 : 2 --> 1  : 1
P fenotypen idem

F1 genotypen 1 : 2 : 1
F1 fenotypen 3 : 1
Oefenen: Kruisingsschema 
Het gen voor de paarse bloemen is dominant over het gen voor witte bloemen. Een tuinder kruist paarse bloemen die homozygoot zijn voor de bloemkleur met witte bloemen. Gebruik de letter R en r.

a. Wat zijn de genotypen van de ouders (P)?
b. Maak een kruisingsschema
c. Wat is het genotype van F1?
d. Wat is het fenotype (Welke kleur heeft de bloem)?
Schrijf eerst op wat je weer uit de tekst --> 
paars (dominant) = R enz. 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden Kruisingsschema 
Het gen voor de paarse bloemen is dominant over het gen voor witte bloemen. Een tuinder kruist paarse bloemen die homozygoot zijn voor de bloemkleur met witte bloemen. Gebruik de letter R en r.

a. Wat zijn de genotypen van de ouders (P)? RR en rr
b. Maak een kruisingsschema
c. Wat is het genotype van F1? Rr
d. Wat is het fenotype (Welke kleur heeft de bloem)?
    Alle nakomelingen zijn paars.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

F2
Stel de nakomeling (F1) van de ouders (P) krijgen nakomelingen (F2). Hoe ziet het schema er dan uit? 

  1. Maak een kruisingsschema van de F2
  2. Bepaal het genotype en het fenotype van
     de F2 in percentage en verhouding. 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

F2 antwoord 
                          
P = RR x rr                              
  
F1 = Rr
                                                

F2                                                 
                                                                         
R
R
r
Rr
Rr
r
Rr
Rr
R
r
R
RR
Rr
r
Rr
rr
F2
Genotype verhouding --> 1 : 2 : 1 Fenotype verhouding --> 3 : 1
Fenotype --> 75% paars, 25% wit
Genotype --> 25% homozygoot dominant, 25% homozygoot recessief, 50% heterozygoot

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk

Lezen: 3.3
Maken opdracht 27 t/m 31
+ begrippenlijst



Herhalen en/of extra oefenen

Playlist uitlegvideo's





Slide 31 - Slide

This item has no instructions