5-10 PP5.6 samenvatting

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Tijd voor natuurkunde

Huiswerk: neem laptop mee en zorg dat je bij bent t/m 5.6

Tijdsbesteding:

1. aanwezigheid/materiaal op orde?
2. huiswerk,  10 minuten
3. nieuwe stof behandelen, 15 minuten
4. huiswerk maken en vragen stellen, rest van de tijd. 

Hoe ver ben je met het huiswerk gekomen?

1. alle minimale opgaven af
2. Zie A en extra opgaven gedaan
3. Opgaven af en theorie geleerd.
4. Sorry, ik loop achter met huiswerk

Over welke huiswerkopgave(n) heb je vragen?

Tekenblad

Lesdoelen

1. .
2. .
3. .
4. .

In een metaal wordt de stroom veroorzaakt door...

1. Ionen
2. Vrije elektronen
3. Mannetjes met rugzakjes
4. Kabouters met kruiwagens en zakjes patatje joppie-chips

Waar komen de elektronen vandaan die in een gloeilamp voor licht zorgen?

1. Uit het stopcontact
2. Uit het snoer
3. Uit het gloeidraadje
4. Alle antwoorden kloppen

Waar komen de elektronen vandaan die in een gloeilamp voor licht zorgen?

1. Uit het stopcontact
2. Uit het snoer
3. Uit het gloeidraadje
4. Alle antwoorden kloppen

De eenheid van lading is...

1. Q
2. A
3. C
4. I

Hoe groter de stroomsterkte, hoe sneller de elektronen door de draad stromen.

1. Waar
2. Niet waar

Elektrische apparaten verbruiken...

1. Stroom
2. Spanning
3. Energie
4. Vermogen

De spanning...

1. ... laat de elektronen rondgaan
2. ... geeft de elektronen energie mee
3. ... hangt af van de stroomsterkte
4. ... is 0 V als de stroomkring verbroken is

Over het eerste lampje staat een spanning van 10 V. Wat is de spanning van de spanningsbron?

1. 2 V
2. 10 V
3. 40 V
4. 50 V

Elk lampje heeft een weerstand van 12 Ω. Wat is de totale weerstand?

1. 0,42Ω
2. 2,4Ω
3. 12Ω
4. 60Ω

Wat gebeurt er met de spanning over de eerste 4 lampjes, als je het 5e lampje eruit draait?

1. De spanning neemt toe met 20%.
2. De spanning neemt toe met 25%.
3. De spanning blijft gelijk.
4. De spanning neemt af met 20%.

Wat gebeurt er met de stroomsterkte door het 5e lampje, als je het 1e lampje eruit draait?

1. De stroomsterkte wordt 0 A.
2. De stroomsterkte neemt af met 20%.
3. De stroomsterkte blijft gelijk.
4. De stroomsterkte neemt toe met 20%.

Drie lampjes zijn in serie aangesloten. Wat gebeurt er met de spanning per lampje, als je 1 lampje in serie toevoegt?

1. Die neemt toe met 33%.
2. Die blijft gelijk.
3. Die neemt af met 25%.
4. Die neemt af met 33%.

Drie lampjes met een constante weerstand worden op twee manieren aangesloten.
Wat is het verschil in lichtsterkte (per lampje)?

1. Een lampje in serie brandt 3x zo fel.
2. Een lampje in een parallelschakeling brandt 3x zo fel.
3. Een lampje in een parallelschakeling brandt 6x zo fel.
4. Een lampje in een parallelschakeling brandt 9x zo fel.

Wat gebeurt er met de stroomsterkte door R3, als je R1 verwijdert?

1. Die neemt af.
2. Die blijft gelijk.
3. Die neemt toe.
4. Dat hangt van de weerstanden af.

Wat gebeurt er met de spanning over R2, als je R1 verwijdert?

1. Die neemt af.
2. Die blijft gelijk.
3. Die neemt toe.
4. Dat hangt van de weerstanden af.

Wat geldt er voor de vervangingsweerstand van deze 3 weerstanden?

1. R​v​​=​3​​1​​R
2. R​v​​=​3​​2​​R
3. R​v​​=​2​​3​​R
4. R​v​​=3R

Wat geldt er voor de vervangingsweerstand van deze 3 weerstanden?

1. R​v​​=​3​​1​​R
2. R​v​​=​3​​2​​R
3. R​v​​=​2​​3​​R
4. R​v​​=3R

Wat gebeurt er met de totale stroomsterkte als je R3 verwijdert?

1. Die neemt af.
2. Die blijft gelijk.
3. Die neemt toe.
4. Dat hangt van de weerstanden af.

Wat gebeurt er met de stroomsterkte door R1 als je R3 verwijdert?

1. Die neemt af.
2. Die blijft gelijk.
3. Die neemt toe.
4. Dat hangt van de weerstanden af.

De draaiweerstand is met punt A en B aangesloten op een spanningsbron. Wat gebeurt er met de stroomsterkte als je de knop naar rechts draait ?

1. De stroomsterkte wordt kleiner.
2. De stroomsterkte blijft gelijk.
3. De stroomsterkte wordt groter.
4. Dat kun je niet weten.

Wat gebeurt er met de spanning over weerstand R als je met een lamp op de LDR schijnt?

1. De spanning neemt af.
2. De spanning blijft gelijk.
3. De spanning neemt toe.
4. Dat hangt van de weerstand af.

Een NTC kan gebruikt worden als temperatuursensor. In welke schakeling neemt de sensorspanning toe, als de temperatuur stijgt?

1. A
2. B
3. C
4. A & C

Vier diodes zijn aangesloten op een wisselspannings-bron. Hoe loopt de stroom door de weerstand?

1. Altijd van A naar B.
2. Altijd van B naar A.
3. Afwisselend van A naar B en van B naar A.
4. Er loopt geen stroom door de weerstand.

De diodes hebben elk een doorlaatspanning van 0,7 V. De wisselspanningsbron levert een maximale spanning van 5 V. Wat is de maximale spanning over de weerstand?

1. 5 V
2. 4,3 V
3. 3,6 V
4. 2,2 V

Bij 20 ºC brandt de LED niet. Wat moet er met de temperatuur gebeuren, om ervoor te zorgen dat de LED gaat branden?

1. De temperatuur moet omlaag.
2. De temperatuur moet omhoog.
3. Dat hangt van de regelbare weerstand af.
4. De LED gaat nooit branden.

Bij 30 ºC gaat de LED branden. Je wilt dat de LED bij 25 ºC gaat branden. Wat moet er met de variabele weerstand gebeuren?

1. De variabele weerstand moet omlaag.
2. De variabele weerstand moet omhoog.

bestudeer pp5.7

Maak een vraag over:

1, 6, 12 Bedrading

2, 7, 13 De energiemeter

3, 8, 14 Groepen

4, 9, 15 Zekeringen

5, 10, 16 aarddraad en de aardlekschakelaar

En schrijf deze op de bovenste helft van je blad.

schrijf het antwoord op de onderste helft van je blad. 

Ga in een kring staan met je blad.

Scheur de vraag van je blad en geef deze aan je rechterkant door.

De ontvanger leest en beantwoord de vraag.

Daarna geef je beide blaadjes die je hebt door. 

Lachen, want ik maak een foto!

Welk cijfer geef jij deze les?
(extra commentaar per mail mag ook)