Thema 8, werkwoordendictee 1

werkwoord: fietsen
........ jij eens snel door!
1 / 30
next
Slide 1: Open question
SpellingBasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

werkwoord: fietsen
........ jij eens snel door!

Slide 1 - Open question

Tegenwoordige tijd of verleden tijd
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen. 

Tegenwoordige tijd is de tijd van nu en die nog komen gaat.
Voorbeeld: Ik speel morgen op mijn trompet.

Verleden tijd is de tijd die geweest is.
Voorbeeld: Ik speelde afgelopen zondag op mijn trompet.

Slide 2 - Slide

de stam
fietsen - fiets
rennen - ren
slapen - slaap
roepen - roep
springen - spring
geven - geef
kiezen - kies

Slide 3 - Slide

Tegenwoordige tijd
ik-vorm: nooit een -t aan de stam plakken.
Ik fiets - ik loop
hij-vorm: altijd een -t aan de stam plakken.
Hij fietst - Hij loopt - de poes zit
wij-vorm: het hele werkwoord gebruiken.
Wij fietsen - wij lopen - de paarden rennen

Slide 4 - Slide

Verleden tijd

Sterk werkwoord? 
             De klanken/letters veranderen in de verleden tijd. LEREN!
Ik liep op straat - wij zaten in de klas
Zwak werkwoord? 
Hele werkwoord  - en             Zit de laatste letter hiervan in 't sexy fokschaap? 
                                                                                     Ja?      + te(n) 
                                                                      Nee?   + de(n)
De bal stuitte tegen de muur
Jan hoorde de fluit niet.

Slide 5 - Slide

Afgelopen winter schaatste ik op de ijsbaan.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 6 - Quiz

Gebiedende wijs


Was je handen!

Slide 7 - Slide

Gebiedende wijs
Altijd de ik-vorm
meestal !

Slide 8 - Slide

werkwoord: verspreiden

... deze folders eens voor mij.

Slide 9 - Open question

werkwoord: bevriezen

... de ijsjes voor het eten alvast.

Slide 10 - Open question

werkwoord: opwinden

Je ... het vlees voordat je het gaat braden.

Slide 11 - Open question

werkwoord: melden

... op tijd dat je ziek bent.

Slide 12 - Open question

werkwoord: worden

Hij ... later vast een toneelspeler.

Slide 13 - Open question

Samengesteld werkwoord
Een samengesteld werkwoord bestaat uit twee delen. 

ondernemen = onder + nemen
voorlezen = voor + lezen

Slide 14 - Slide

Scheidbare en onscheidbare samengestelde werkwoorden.
in|grijpen 
achter|volgen

Slide 15 - Slide

werkwoord: opwinden

Hij ... de oude klok ...
VT

Slide 16 - Open question

werkwoord: verzetten

De verhuizers ............ de meubels in ons huis.
VT

Slide 17 - Open question

werkwoord: terugbrengen

De ....... boeken werden opgeruimd.

Slide 18 - Open question

werkwoord: samenvatten

Ik heb de tekst .........
VT

Slide 19 - Open question

werkwoord: aanbranden

De worstjes in de pan ...........
TT

Slide 20 - Open question

werkwoord: verbieden

De rechter ..... de mannen op te stelen.
TT

Slide 21 - Open question

werkwoord: verbieden

De rechter ..... de mannen op te stelen.
VT

Slide 22 - Open question

werkwoord: inschatten

Mijn vader .......... hoeveel ons huis waard was.
VT

Slide 23 - Open question

werkwoord: onderbinden

Hij keek toe hoe ik mijn schaatsen .......... 
VT

Slide 24 - Open question

werkwoord: onderbinden

Joep ....... zijn schaatsen .....
TT

Slide 25 - Open question

werkwoord: aanbieden

De slager....... mij een plakje worst .....
TT

Slide 26 - Open question

werkwoord: vergoeden
De verzekering ....... alle schade
VT

Slide 27 - Open question

werkwoord: klappertanden
Ik ....... van de kou.
VT

Slide 28 - Open question

werkwoord: versterken
Het ......... gebouw bleef staan tijdens de aardbeving.

Slide 29 - Open question

werkwoord: lopen
.... eens wat harder!

Slide 30 - Open question