Tegenwoordige tijd of verleden tijd
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
Tegenwoordige tijd is de tijd van nu en die nog komen gaat.
Voorbeeld: Ik speel morgen op mijn trompet.
Verleden tijd is de tijd die geweest is.
Voorbeeld: Ik speelde afgelopen zondag op mijn trompet.