This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Hoe heb ik me voorbereid?
A
goed
B
voldoende
C
nauwelijks
D
niet
Slide 2 - Quiz
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Een stuiterballetje rolt van een tafel van 2.0 m hoog. Het balletje landt op een horizontale afstand van 1.5 m van de tafelrand. Wat was de snelheid (m/s) van het balletje vlak voor de val?
Slide 5 - Open question
Noem 3 kenmerken (alfabetische volgorde) van een vector. Geef het antwoord als volgt: kenmerk1, kenmerk2, kenmerk3
Slide 6 - Open question
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Op een voorwerp werken 2 krachten. F1 = 40 N, F2 = 30 N.
De grootte van de resultante van beide krachten is:
A
55 N
B
-10 N
C
0 N
D
85 N
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Een boot vaart over een 20 m brede rivier. v_boot is 4 m/s in noordelijke richting v_stroom = 3 m/s in oostelijke richting. Wat is de resulterende snelheid (m/s)?
Slide 14 - Open question
Een boot vaart over een 20 m brede rivier. v_boot is 4 m/s in noordelijke richting v_stroom = 3 m/s in oostelijke richting. Hoeveel meter wordt afgelegd bij de oversteek?
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Een auto rijdt met een constante snelheid van 100 km/h. Wat kan je zeggen van de voorwaartse kracht?
A
De voorwaartse kracht is nul.
B
De voorwaartse kracht is net iets groter dan de wrijvingskracht.
C
De voorwaartse kracht is ruim groter dan de wrijvingskracht.
D
De voorwaartse kracht is gelijk aan de wrijvingskracht.
Slide 17 - Quiz
Auto A rijdt met een constante snelheid van 20 km/h. Auto B rijdt met een constante snelheid van 100 km/h.
A
De nettokracht van B is
iets groter dan die van A
B
De nettokracht van B is 4x zo groot als die van A.
C
De nettokracht is gelijk.
D
Om dit te bepalen moet je de krachten kennen.
Slide 18 - Quiz
Auto A rijdt met een momentane snelheid van 20 km/h. Auto B rijdt met een momentane snelheid van 100 km/h.
A
De nettokracht van B is
iets groter dan die van A
B
De nettokracht van B is 4x zo groot als die van A.
C
De nettokracht is gelijk.
D
Je hebt te weinig gegevens.
Slide 19 - Quiz
Op een auto met een massa van 1000 kg werken in horizontale richting 3 krachten. De voorwaartse kracht is 3200 N, de rolwrijvingskracht is 100 N en de luchtwrijvingskracht is 2700 N. Wat is de versnelling (m/s2) van de auto?
A
0
B
-0.2
C
0.4
D
0.5
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Een boek ligt op de tafel. Er werken twee krachten: 1 de zwaartekracht 2 de normaalkracht Benoem de krachtenparen: wat zijn de (re)actiekrachten?