Naamvallen 1, 3, 4 Kapitel 2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Naamvallen

persoonlijke voornaamwoorden

vervangen een zelfstandig naamwoord

persoonlijke vnw

Er zijn vier naamvallen:

1e naamval is het onderwerp van de zin.

3e naamval is het meewerkend voorwerp 

                                                              (aan/voor wie)

4e naamval is het lijdend voorwerp van de zin. 

                                                                 (wie/wat)  

Hoe vind je het onderwerp?

Voorbeeldzin met persoonlijk voornaamwoord

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Voorbeeldzin met persoonlijk voornaamwoord

Eerste naamval 

Persoonlijk voornaamwoord

jij

hij

zij (meervoud)

Anja arbeitet jeden Tag. ......... braucht Geld.

1. er
2. sie
3. es

wij

Wie viel kostet dieses Sofa? ....... ist sehr alt.

1. er
2. sie
3. es

Peter und Hans sind Freunde, ............. kennen sich schon 10 Jahre.

1. wir
2. ihr
3. sie

het

ik

.............. ist ein Arzt

1. er
2. ihn

zij (enkelvoud)

u

Warum lachst ..... so wenig?

1. du
2. dich

jullie

Habt ....... (jullie) Spaß gehabt?

Vierde naamval 

Persoonlijk voornaamwoord

Het lijdend voorwerp staat in de ….

1. eerste naamval.
2. tweede naamval.
3. derde naamval.
4. vierde naamval.

Ich sehe ... nicht (jou)

1. dir
2. du
3. dich
4. er

es
vierde naamval is .....

ihr
vierde naamval is .....

Wo ist das Buch?
Ich sehe ......... (het) nirgendwo.

Soll ich ........ (hem) nach Hause bringen?

wir
vierde naamval is ......

sie (meervoud)
vierde naamval is .......

ich
vierde naamval is ......

Wir geben ... noch Zeit (jullie).

1. ihr
2. euch (3e nv)
3. euch (4e nv)
4. ihnen

er
vierde naamval is ......

du
vierde naamval is ......

sie (enkelvoud)
vierde naamval is .....

Die Mutter hat ........ (zij) schon dreimal angerufen.

Derde naamval

Het meewerkend voorwerp staat in de ….

1. eerste naamval.
2. tweede naamval.
3. derde naamval.
4. vierde naamval.

Sie (u) →
derde naamval is ....

ihr→
derde naamval is ....

er →
derde naamval is ....

du →
derde naamval is ....

sie (meervoud) →
derde naamval is ....

es →
derde naamval is ....

wir →
derde naamval is

Hat Martin Anja eingeladen (uitgenodigd)?
Ja, .......... hat ............. eingeladen.