Je leert deze les(sen) wat het onderwerp van de zin is en hoe je deze kunt vinden.
Maar....we gaan eerst 10 minuten lezen
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
H 3 Grammatica - Onderwerp
Je leert deze les(sen) wat het onderwerp van de zin is en hoe je deze kunt vinden.
Maar....we gaan eerst 10 minuten lezen
Slide 1 - Slide
timer
10:00
Slide 2 - Slide
https:
Slide 3 - Link
Hoe vind je het onderwerp (ow)?
Het onderwerp en de pv horen bij elkaar: ze moeten allebei enkelvoud zijn of allebei meervoud.
1. Zoek eerst de pv
2. Vraag: wie of wat + pv? Het antwoord is het onderwerp (ow)
Slide 4 - Slide
Ik wil samen met Luuk een nieuwe broek kopen.
Slide 5 - Slide
Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?
Slide 6 - Open question
Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?
Slide 7 - Open question
Wat is de persoonsvorm in de zin?
Peter koopt een nieuwe laptop voor zijn vader.
Slide 8 - Open question
Wat is het onderwerp in de zin? (het antwoord op de vraag 'Wie koopt?')
Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.
______
Slide 9 - Open question
Onderwerp niet altijd vooraan
Na het eten | loopt | oom Oscar | naar huis.
Wie loopt? Oom Oscar.
Het onderwerp staat in deze zin niet vooraan en staat achter de persoonsvorm.
Slide 10 - Slide
Aan de slag
Maak opdracht 1 en 2 van Grammatica het onderwerp online.
Slide 11 - Slide
Kijken of je het snapt
Ik laat een paar zinnen zien en jij zegt wat de pv en het ow is.
SUCCES
Slide 12 - Slide
De docent deed mee met de flashmob. pv en ow zijn:
A
de flashmob
B
deed mee
C
de docent deed
D
de docent
Slide 13 - Quiz
Op het sportveld verzamelt de klas zich voor de sportdag pv en ow zijn:
A
op het sportveld verzamelt
B
de klas op het sportveld
C
de sportdag verzamelt
D
de klas verzamelt (zich)
Slide 14 - Quiz
In de dierentuin bezoekt mijn tante altijd de leeuwen. pv en ow zijn:
A
in de dierentuin bezoekt
B
mijn tante bezoekt
C
de leeuwen in de dierentuin
D
mijn tante en de leeuwen
Slide 15 - Quiz
Na drie maanden werd het omgewaaide schuurtje in onze tuin verwijderd. pv en ow zijn:
A
het omgewaaide schuurtje in onze tuin werd
B
na drie maanden werd
C
onze tuin werd
D
het omgewaaide schuurtje werd
Slide 16 - Quiz
Lange onderwerpen
Het schuurtje / werd verwijder
Het omgewaaide schuurtje / werd verwijderd
Het omgewaaide schuurtje in onze tuin / werd verwijderd.
Dus let goed op!
Maken: Tot en met opdracht 5 van Grammatica moet af.
Klaar? Extra opdrachten of trainen online
Slide 17 - Slide
Week 3: Taalverzorging, grammatica lidwoord en zelfstandig naamwoord
Je leert wat een lidwoord en een zelfstandig naamwoord is en hoe je deze kunt vinden in de zin.
Maarrrrrr we gaan eerst 10 minuten lezen.
timer
10:00
Slide 18 - Slide
https:
Slide 19 - Link
ZELFSTANDIG NAAMWOORD
- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud
(vriend - vrienden)
- kan vaak klein of groot gemaakt worden
(taart - taartje)
- staat vaak met een lidwoord geschreven
(de klas, een boek, het paard)
Slide 20 - Slide
ZELFSTANDIG NAAMWOORD
Woorden voor:
mensen
dieren
planten/natuurverschijnselen
dingen/gevoel
(eigen) namen
Slide 21 - Slide
Hoeveel lidwoorden ken je?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 22 - Quiz
Noem alle lidwoorden (lw) die je kent!
Slide 23 - Mind map
Lidwoord
de-het-een
staat nooit alleen> staat vaak voor een ZN of BV
de auto- de rode auto
de-het= bepaalde lw
een=onbep.lw
Slide 24 - Slide
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 25 - Quiz
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 26 - Quiz
De bloem staat mooi in bloei De bloem =
A
WW + LW
B
ZN + WW
C
LW + ZN
D
LW + WW
Slide 27 - Quiz
Aan de slag
Hoofdstuk 3 - Taalverzorging - Grammatica - lidwoord en zelfstandig naamwoord - Opdracht 1 t/m 4 maken
Slide 28 - Slide
Taalverzorging Spelling
PV tegenwoordige tijd: Hoe vind je ook alweer de PV?
timer
10:00
Slide 29 - Slide
Tegenwoordige tijd
1. Ik-vorm (aangepaste stam)
2. Ik-vorm + t 3. Hele werkwoord
Bekijk de regels en leer goed wanneer je welke vorm gebruikt!
Vormen
Slide 30 - Slide
1. Ik-vorm
Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:
schrijf alleen de stam
ik loop
ik fiets
ik praat
ik vind
loop jij
fiets jij
praat jij
vind jij
Slide 31 - Slide
2. Ik-vorm + T
Enkelvoud andere vormen:
schrijf de ik-vorm + t
jij loopt
hij fietst
zij praat
Fred vindt
Slide 32 - Slide
3. HELE WERKWOORD
Meervoud:
schrijf het hele werkwoord
wij lopen
zij fietsen
jullie praten
Fred en Laurien vinden
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
(spelen t.t.) 1. Het jongetje ....... in de zandbak.
Slide 35 - Open question
(zwemmen t.t.) 2. De kinderen ...... in het koude water.
Slide 36 - Open question
(wandelen t.t.) 3. Je ..... daar niet graag, hé?
Slide 37 - Open question
(nemen t.t.) 4. ...... je liever de andere weg?
Slide 38 - Open question
(redden t.t.) 5. Mijn zus ......... het wel dit schooljaar.
Slide 39 - Open question
(worden t.t.) 6. Jesse ..... bijna 10.
Slide 40 - Open question
(gooien t.t.) 7. Ank en Anja .... de bal naar elkaar over.
Slide 41 - Open question
(spelen t.t.) 8. Het elftal ........ vandaag thuis.
Slide 42 - Open question
(schudden t.t.) 9. Hij ...... de oplossing zo uit zijn mouw.
Slide 43 - Open question
(vinden t.t.) 10. .......... jij dat een leuke band?
Slide 44 - Open question
Aan de slag
Maak online de startopdracht, opdr. 1, 2, 3, 5
Slide 45 - Slide
Herhaling PV TT
1. Het feest ........... uitgesteld. (zijn) 2. Deze wedstrijd ............ mij ontzettend. (vervelen) 3. Mijn zusjes .............. niet meer in Sinterklaas. (geloven) 4. ................. hij dat wel leuk om te doen? (vinden) 5. Mila ............... te weinig tijd aan haar huiswerk. (besteden)