This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Wat stelt het plaatje voor?
A
Levensloop
B
Levenscyclus
Slide 1 - Quiz
Wat is de juiste volgorde?
A
biosfeer - organisme - populatie - ecosysteem
B
ecosysteem - biosfeer - organisme - populatie
C
populatie - organisme - biosfeer - ecosysteem
D
organisme - populatie - ecosysteem - biosfeer
Slide 2 - Quiz
Hoe noem je nieuwe eigenschappen die op elk hoger organisatieniveau verschijnen.
A
Verschijnende eigenschappen
B
Organische eigenschappen
C
Emergente eigenschappen
D
Convergente eigenschappen
Slide 3 - Quiz
Tot welk orgaanstelsel hoort de alvleesklier?
A
Verteringsstelsel
B
Beenderstelsel
C
Ademhalingsstelsel
D
Uitscheidingsstelsel
Slide 4 - Quiz
Weefsels bestaan uit cellen met dezelfde.....
A
Ligging & Functie
B
Ligging & Vorm
C
Functie & Productie
D
Vorm & Functie
Slide 5 - Quiz
Welke onderdelen komen niet in een dierlijke cel voor? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Vacuole
B
Celwand
C
Celmembraan
D
Ribosomen
Slide 6 - Quiz
Zet in de juiste volgorde van klein (1) naar groot (5)
DNA
2
3
4
5
1
celkern
chromosoom
niercel
nier
Slide 7 - Drag question
De waterval is
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 8 - Quiz
De boom is
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 9 - Quiz
Wat is nummer 6?
A
celkern
B
celmembraan
C
celwand
D
vacuole
Slide 10 - Quiz
Op welk organisatieniveau onderzoek je in de biologie als je op het niveau van de foto aan het onderzoeken bent?
A
molecuul
B
organel
C
weefsel
D
cel
Slide 11 - Quiz
Een dierlijke cel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
Slide 12 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een populatie?
A
Alle konijnen op Schiermonnikoog
B
De beplanting in een naaldbos
C
Alle organismen in een vijver
D
Een leeuwin met haar twee welpen op de savanne
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Wat geeft een plant stevigheid?
A
Liquor
B
Mordor
C
Turgor
D
Bangor
Slide 17 - Quiz
Milieu waarin de cel zich bevind
A.
Toestand waar de cel zich in bevindt
B.
Er gaat water de cel in/ uit?
Hypertoon
Isotoon
Hypotoon
Plantaardige cellen: Sleep de onderdelen naar de juiste plek
A.
B.
Je kunt het verschil tussen osmose bij dierlijke en plantaardige cellen uitleggen
Plasmolyse
Grensplasmolyse
Turgor
In
Uit
Blijft gelijk
Slide 18 - Drag question
Een plantencel in 3 verschillende stadia:
Zet de tekst bij het juiste plaatje
Turgor
grensplasmolyse
plasmolyse
Slide 19 - Drag question
A
Exocytose
B
Pericytose
C
Fagocytose
D
Endocytose
Slide 20 - Quiz
Welke stoffen kunnen door diffusie het celmembraan passeren?
Welke stoffen kunnen niet door diffusie het celmembraan passeren?
glucose
koolstofdioxide
natrium-ionen
vetachtige moleculen
water
zetmeel
zuurstof
Slide 21 - Drag question
Een plantencel wordt in een oplossing gelegd. Is deze oplossing isotoon, hypertoon of hypotoon ten opzichte van de plantencel?
A
Hypertoon
B
Isotoon
C
Hypotoon
Slide 22 - Quiz
OB - begripskennis/stampwerk
Waaraan is de osmotische waarde van een celwand van een plantencel gelijk?
A
het externe milieu
B
het cytoplasma
C
de vacuole
Slide 23 - Quiz
Volgens Elaine Morgan zijn 'echte tranen' hypotonisch ten opzichte van de bloedvloeistof: het traanvocht heeft een lagere concentratie aan opgeloste deeltjes (een lagere osmotische waarde) dan de bloedvloeistof. Om te testen of dit waar is, brengt een leerling een druppel bloed en een traan op een voorwerpglaasje met elkaar in contact. Wat neemt hij onder de microscoop waar als Elaine Morgan gelijk heeft?
A
De rode bloedcellen blijven even groot.
B
De rode bloedcellen krimpen.
C
De rode bloedcellen zwellen.
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Slide
Stoffentransport
Passief transport kost geen energie, actief transport kost energie (ATP).
Slide 26 - Slide
Diffusie
Kleine en vetoplosbare stoffen kunnen zonder hulp het membraan passeren.
Altijd van een hoge naar een lage concentratie.
Bijv. O2/ CO2 (longen, lichaamscellen) en testosteron (lichaamscellen).
Slide 27 - Slide
Geladen deeltjes, grote wateroplosbare moleculen, polaire moleculen hebben een transporteiwit nodig.
Altijd van een hoge naar een lage concentratie.
Controle door openen/ sluiten eiwitpoorten (bijvoorbeeld glucosetransport na binding insuline).
Gefaciliteerd
passief
transport
Slide 28 - Slide
Transport tegen de concentratiegradient in (van laag -> hoog) kost altijd energie: via een speciaal transporteiwit.
Bijv. Na+/ K+ (zenuwcellen).
Controle door openen/ sluiten eiwitpoorten.
Actief transport
Slide 29 - Slide
Bloed
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Video
Slide 32 - Video
Slide 33 - Slide
Osmose bij dierlijke cellen
Dierlijke cellen hebben geen celwand, dus osmose kan een desastreus effect hebben op dierlijke cellen.
Hypotoon: Osmotische waarde omgeving is lager dan cytoplasma
Isotoon: Osmotische waarde omgeving is gelijk aan cytoplasma
Hypertoon: Osmotische waarde omgeving is hoger dan cytoplasma