Zo bepaal je in een samengestelde zin met welk soort werkwoord je te maken hebt:
Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.
Stel van elke enkelvoudige zin het gezegde vast: werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng).
Pas daarna per zin de regels van het schema werkwoordspelling toe.
boek = blz.272(= fout in het boek)