Herhalingsles havo 2

Herhaling hoofdstuk 4
1 / 25
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with text slides.

Items in this lesson

Herhaling hoofdstuk 4

Slide 1 - Slide

Vandaag 
Herhaling hoofdstuk 4
Vragen stellen
Leren

Slide 2 - Slide

Industriële revolutie 
De overgang van kleinschalige handmatige productie naar grootschalige machinale productie

Tussen 1750-1900 begonnen in Engeland (als gevolg van de bevolkingsgroei)
Belangrijke uitvindingen: Spinning Jenny, de schietspoel en de stoommachine

Slide 3 - Slide

Opkomst industrialisatie
1. Groei bevolking
2. Meer vraag naar voedsel --> agrarische revolutie
3. Meer vraag naar kleding --> nieuwe uitvindingen om te produceren
4. Fabrieken
5. Opkomst arbeiders die bij het werk gaan wonen --> arbeiderswijken

Slide 4 - Slide

Oorzaken industrialisatie
  • Rond 1750 was Engeland een enorm rijk met veel kolonies.
  • Bevolkingsgroei doordat sterftecijfer daalde.
  • Agrarische revolutie (verbeteringen in de landbouw),
  • Investeringen door rijke landeigenaren
  • Uitvinding van de stoommachine.
  • Verbeteringen in transport (stoomlocomotief).
  • Grote voorraden steenkool en ijzererts.

Slide 5 - Slide

Gevolgen
  • Landbouw-stedelijke samenleving --> industriële samenleving
  • Huisnijverheid --> massaproductie (veel verzet!)
  • Flinke bevolkingsgroei (6 > 17,5 miljoen)
  • Landelijke gebieden --> industriegebieden
  • Betere verbindingen over land en water (bijvoorbeeld rails en kanalen)

Slide 6 - Slide

Fabriekssteden
Kapitalisme: winst maken
Fabriekseigenaren willen zo goedkoop mogelijk produceren
Gevolg: lage arbeidslonen, geen investeringen in veiligheid
Daarnaast: géén wetten om de arbeiders te beschermen
Door een overschot aan arbeiders en tekort aan werk konden zij geen eisen stellen..

Slide 7 - Slide

Fabriekssteden (2)
  • Arbeiderswoningen staan dicht bij elkaar en bij fabrieken
  • Géén riolering of watervoorziening, kleine woningen
  • Gevolg: epidemiën en lage levensverwachting

Slide 8 - Slide

Koninkrijk der Nederlanden
Verschillende Nederlandse staten:

  • 1588-1795 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
  • 1795-1806 Bataafse Republiek
  • 1806-1810 Koninkrijk Holland
  • 1810-1813 Onderdeel van Frankrijk
  • 1813-1815 Soeverein Vorstendom der Verenigde Nederlanden
  • 1815-heden Koninkrijk der Nederlanden

Slide 9 - Slide

Koninkrijk der Nederlanden
1815 Slag bij Waterloo > Napoleon verslagen. 

1814-15 Congres van Wenen
Overwinnaars maakten nieuwe grenzen.
 
Waren conservatief. Tegen nieuwe revolutionaire ideeën over vrijheid, gelijkheid en broederschrap.

Wilden een sterke staat ten noorden van Frankrijk.

Slide 10 - Slide

Grondwet van 1848
Veranderingen in herziene grondwet van 1848
  • Plannen voor nieuwe wetten of uitgaven voor belangrijke zaken moesten door parlement goedgekeurd worden.
  • Besturen werd de taak van ministers en de minister was verantwoordelijk (ministeriële verantwoordelijkheid), niet de koning.
  • Niet de koning, maar het parlement (Eerste en Tweede Kamer) controleerden ministers.
  • Leden Eerste Kamer werden niet langer benoemd door de koning. 
  • Leden Tweede Kamer werden voortaan elke vier jaar gekozen door een kleine groep van rijke mannen. Zij kregen stemrecht.

Slide 11 - Slide

De industriële revolutie in Nederland
Tweede helft 19e eeuw industrialisatie in Nederland.
  • Introductie van de stoommachine
  • Verbeteringen in de landbouw  (mechanisatie en uitbreiding  landbouwareaal)
  • Ontstaan textielindustrie en fabrieken voor landbouwproducten
  • Rond 1890 ontstaat zware industrie: machinebouw en scheepsbouw

Slide 12 - Slide

Socialisme tegen kapitalisme
In 1848 kreeg een kleine groep rijke mannen kiesrecht (bourgeoisie/ gegoede burgerij).

Stemden bij verkiezingen op liberalen. Nadruk op economische vrijheid (handel en industrie). Overheid bemoeide zich niet met economie. 

Kapitalisme = economisch syteem waarbij alles draait om geld. Grond en fabrieken zijn in handen van ondernemers die proberen zoveel mogelijk winst te maken.
 

Slide 13 - Slide

Socialisme tegen kapitalisme
Lagere klassen hadden dus geen invloed.  Rond 1850 ontstond het 
socialisme.= politieke stroming die opkomt voor gelijkheid tussen 
arm en rijk in de samenleving.

Grondlegger is Karl Marx. Schreef 'Das Kapital' en 
'Communistisch Manifest' (met Friedrich Engels)

Twee stromingen:
  • communisme 
  • sociaaldemocratie 

Slide 14 - Slide

Socialisme tegen kapitalisme
Communisme 
  • Klassenstrijd tussen arm en rijk. 
  • Arbeiders zullen in revolutie de macht grijpen.  
  • Ongelijkheid wordt afgeschaft. 
  • Productiemiddelen zoals geld, land, fabrieken worden 
bezit van de staat.
  • Staat zorgt voor eerlijke verdeling opbrengsten economie.

Communisme = Socialistische beweging waarbij arbeiders de macht grijpen door middel van een revolutie en zo een klassenloze samenleving creëren.

Slide 15 - Slide

Socialisme tegen kapitalisme
Sociaaldemocratie 
  • Gematigde stroming
  • Geen klassenstrijd of revolutie
  • Verbeteren werk- en leefomstandigheden
  • Sociale wetten invoeren via parlement

Sociaaldemocratie = Gematigde stroming in het socialisme, 
die de werk- en leefomstandigheden van arbeiders wil 
verbeteren via het parlement in plaats van door revolutie.

Slide 16 - Slide

De eerste sociale wetten
  • Eerste Nederlandse socialist was Domela Nieuwenhuis  
(weinig invloed).

  • Sociaaldemocraten wilden uitbreiding kiesrecht. Meer
invloed arbeiders. 

  • In 1894 Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP)  
opgericht (leider Troelstra).  Afhankelijk van andere partijen.

  • Kiesrecht werd tot 1917 mondjesmaat uitgebreid.  
Pas in 1917 algemeen mannen kiesrecht.


Slide 17 - Slide

De eerste sociale wetten
1872 Vakbonden toegestaan. 
Vakbond = Vereniging van mensen met een bepaald beroep, 
die opkomt voor de rechten van werknemers en strijdt voor 
betere werkomstandigheden.
Middelen: Demonstraties en stakingen

Voorbeelden van sociale wetten
1874 Kinderwet van Van Houten
1901 Ongevallenwet
1919 45-urige werkweek en 8-urige werkdag

Slide 18 - Slide

Emancipatie
Wat is emancipatie?
Toekenning van gelijke rechten aan mensen die ongelijk worden behandeld.

Vier bewegingen:
  • socialisme (arbeiders)
  • abolitionisme (slaven)
  • feminisme (vrouwen)
  • confessionalisme (protestanten en rooms-katholieken)

Slide 19 - Slide

Feminisme
1870  Feminisme = Beweging die opkomt voor de rechten en de positie van de vrouw.
Feministen wilden gelijke rechten voor vrouwen.
  • Gelijk loon voor hetzelfde werk.
  • Kans om door te leren.
  • Vrouwenkiesrecht

1870-1920 Eerste feministische golf 
Emancipatiebeweging vooral gericht op het bereiken van het stemrecht van vrouwen.

Slide 20 - Slide

De schoolstrijd
1848 nieuwe grondwet garandeerde vrijheid van onderwijs.

Parlement bestond vooral uit liberalen.
Vonden dat onderwijs moest gebeuren op openbare scholen gefinancierd door de overheid. 

Rooms-katholieken en protestanten richtten scholen voor bijzonder onderwijs op. Scholen werden niet gefinancierd door de overheid.

Slide 21 - Slide

De schoolstrijd
De schoolstrijd = Politieke strijd in de 19e eeuw over de financiële
gelijkstelling van het bijzonder en openbaar onderwijs.

Liberalen en socialisten vonden dat het onderwijs neutraal 
moest zijn. Geen financiering voor bijzonder onderwijs. 
Argument: godsdienstonderwijs is een taak van de kerk, niet 
van de overheid.

Rooms-katholieken en protestanten wilden financiering voor
het bijzonder onderwijs. 
Argument: christenen betalen ook belasting.




Slide 22 - Slide

Algemeen kiesrecht
Pacificatie van 1917
Einde van de schoolstrijd en de strijd voor algemeen kiesrecht. 

Compromis tussen confessionalisten en, liberalen en socialisten. 

  • Financiële gelijkstelling bijzonder onderwijs (confessionalisten)
  • Algemeen kiesrecht (liberalen en socialisten) 

Slide 23 - Slide

Algemeen kiesrecht
1917 Algemeen kiesrecht voor mannen
Alle mannen ontvingen:
  • Actief kiesrecht (stemrecht)
  • Passief kiesrecht (recht om gekozen te worden)
Alle vrouwen ontvingen:
  • Passief kiesrecht (recht om gekozen te worden)
1919 Algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen. Vrouwen ontvingen nu ook actief kiesrecht (stemrecht).

Slide 24 - Slide

Socialisme tegen kapitalisme
Sociaaldemocratie 
  • Gematigde stroming
  • Geen klassenstrijd of revolutie
  • Verbeteren werk- en leefomstandigheden
  • Sociale wetten invoeren via parlement

Sociaaldemocratie = Gematigde stroming in het socialisme, 
die de werk- en leefomstandigheden van arbeiders wil 
verbeteren via het parlement in plaats van door revolutie.

Slide 25 - Slide