SPELLING vwo 3

Telefoon in de telefoontas, leg NN en je schrift op tafel
Pak je leesboek...

1 / 56
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Telefoon in de telefoontas, leg NN en je schrift op tafel
Pak je leesboek...

Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

SPELLING
- leestekens
- meervouden
- samenstellingen
- werkwoordspelling

Slide 3 - Slide






o  Je weet wanneer je een      trema, apostrof, accent en cedille moet gebruiken.
Wat gaan we doen?
Spelling, les 1
             
              leerdoelen

Slide 4 - Slide

Leestekens
Een trema gebruik je
; om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen worden uitgesproken                   
                     bv: vacuüm, reünie, havoër ...

                     maar: zo-even, mee-eten en 
                     auto-eigenaar, omdat het samenstellingen zijn.





Slide 5 - Slide

Leestekens
Een trema gebruik je
; in sommige leenwoorden       
             
               föhn, conciërge, döner, knäckebröd ...

Vaak weet je die wel (geen duidelijke regels)




3. in het meervoud van zelfstandig nw op -ie:
Dus: kopieën, categorieën, koloniën etc.




Slide 6 - Slide

Leestekens
Een apostrof gebruik je
; als een of meerdere letters of cijfers zijn weggelaten. 
des morgens             's morgens 
Amsterdam             A'dam
hem             'm
2022             '22
Let op: staat de apostrof aan het 
begin van de zin, dan begint het volgende woord met een hoofdletter:             ’s Avonds kwam hij niet thuis



Slide 7 - Slide

Leestekens
Een apostrof gebruik je:
; om uitspraakproblemen te voorkomen  (een klinker die lang moet worden 
                                                                                       uitgesproken).
kiwis              kiwi's
autos              auto's
opas                opa's







Slide 8 - Slide

Leestekens
Een apostrof gebruik je:
; na cijfers en afkortingen.

A4'tje, mp3'tje, vmbo'er, 65+'er, cc'en, wc'tje ...

; in verkleinwoorden op -y voorafgegaan door een medeklinker. 

lolly'tje, baby'tje, jury'tje, ... maar displaytje, want dat is een leenwoord.

Slide 9 - Slide

Leestekens
Een accent zorgt ervoor dat je een woord op de juiste manier leest en uitspreekt: café, crème, hé!

- accent aigu (streepje naar rechts): café 
- accent grave (streepje naar links): carrière 
- accent circonflexe (dakje): crêpe 

Het accent aigu wordt soms gebruikt om (extra) nadruk te leggen op een 
woord: dat is héél mooi, dat ismanier ...


Slide 10 - Slide

Leestekens
De cedille onderaan de c (ç) zorgt ervoor dat de c als een s klinkt, wanneer die voor een a, o of u staat.  




Normaal klinkt de c in die gevallen als k: cactus, cursus ...



Slide 11 - Slide





o Je weet wanneer je een meervouds-n moet gebruiken bij bijvoeglijke en zelfstandig gebruikte telwoorden. 
Wat gaan we doen?
Spelling, les 2

              leerdoelen

Slide 12 - Slide

Herhaling grammatica
Wat je al weet over woordsoorten:

- Zelfstandig naamwoorden (zn): mensen, dieren, dingen
                                                         - je kan er een lidwoord voorzetten.
- Bijvoeglijk naamwoorden (bn): zeggen iets over een zn
                                              - zo kort mogelijk en eindigt vaak met -e.
- Telwoorden (tw): geven aantallen of hoeveelheden aan
                                                         - precies of onduidelijk.


Slide 13 - Slide

Herhaling grammatica
Herhaling: er zijn 4 soorten telwoorden:

bepaald hoofdtelwoord: precies  (12, 499, 67)
onbepaald hoofdtelwoord: onduidelijk (veel, alle, sommige)

bepaald rangtelwoord: precies (2e, honderdste, vijfde, 10e)
onbepaald rangtelwoord: onduidelijk (middelste, hoeveelste)


Slide 14 - Slide

Bijvoeglijke hoofdtelwoorden
Onbepaalde hoofdtelwoorden 
worden meestal bijvoeglijk gebruikt
(ze zeggen iets over, of verwijzen terug
naar een zelfstandig naamwoord): 

Sommige films zijn spannend, en sommige saai.
Bijna alle werknemers werden ontslagen, enkele niet.

Slide 15 - Slide

Zelfstandige hoofdtelwoorden
Onbepaalde hoofdtelwoorden 
kunnen ook zelfstandig worden gebruikt 
(ze vervangen dan een zelfstandig naamwoord):

Sommigen vonden de film niet leuk, anderen wel.
Allen hadden geleerd, maar weinigen zijn geslaagd.
je schrijft dan het telwoord + n

Slide 16 - Slide

Zelfstandig bijvoeglijk naamwoord
bijvoeglijk naamwoord kan ook zelfstandig worden gebruikt:

De bejaarde man woont alleen. - De bejaarde slaapt.
Dit is een voetpad voor blinde mensen. - Dit pad is voor blinden.
Dit is het beste team. - Zij zijn de besten.

Let goed op meervoud en enkelvoud!

Slide 17 - Slide

Aan het werk!
H2, blz. 68 en 69
maken opdracht 1 t/m 4 

Schrijf het juiste antwoord op i.p.v. nummer 1 of 2!

Klaar? H3, blz. 100 en 101, opdr. 1 t/m 3

Slide 18 - Slide





o  Je weet wanneer je 
; getallen in cijfers en letters  moet schrijven.
; afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven.

Wat gaan we doen?
Spelling, les 3
              
              leerdoelen

Slide 19 - Slide

Je gebruikt letters
  • voor hele getallen van één tot en met twintig: acht, zestien;
  • voor de tientallen tot honderd: dertig, zestigste;
  • voor de honderdtallen tot duizend: vijfhonderd, zevenhonderdste;
  • voor de duizendtallen tot twaalfduizend: tienduizend, vierduizendste;
  • voor de getallen miljoen, miljard, biljoen enzovoort: zeven miljoen (los!), negen miljardste.

Bij grote getallen kun je cijfers en woorden combineren: 345 duizend, 143 miljoen, 8 miljard.

Slide 20 - Slide

Je gebruikt cijfers
  • voor getallen boven de twintig, uitgezonderd de tientallen en honderdtallen: 73 miljoen, de 34e (of 34ste) aflevering, 85 genodigden;

  • voor maten, gewichten, bedragen, telefoonnummers, data, adressen, percentages, rekeningnummers, exacte tijdstippen: 28 meter, 37°C, 4 kilo, € 7,50, 26 mei 1972, Vondelkade 11, 12 procent, om 14.00 uur (als je schrijft 'twee uur' geeft dat een tijdsduur aan).

Slide 21 - Slide

Let op:
  • Schrijf breuken los: twee derde, vijf zeven achtste (maar wel: tweeënhalf), behalve in een samenstelling, dan gaat het om één begrip: driekwartsmaat, tweederdemeerderheid.

  • Als in een zin door toepassing van de regels getallen in cijfers én letters voorkomen, gebruik je beide keren cijfers: Van de 144 flessen in de kist waren er tijdens het transport 6 kapotgegaan

Slide 22 - Slide

Let op:

  • Voor grote ronde getallen in een lopende tekst combineer je cijfers en letters: 27 duizend marathonlopers, 112 miljard dollar, 23 duizend kilometer

  • Bij klinkerbotsing krijgen getallen in letters een trema, hoewel het samenstellingen zijn: tweeënhalf.

Slide 23 - Slide

Afkortingen
Een afkorting is de weergave van een woord(groep) door een beperkt aantal (begin)letters, die je uitspreekt als het oorspronkelijke woord.

m.a.w. (spreek uit: met andere woorden)
z.s.m. (spreek uit: zo snel mogelijk)

Slide 24 - Slide

Schrijfwijze van afkortingen
Een afkorting schrijf je met een of meer punten. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt.

blz. (bladzijde)
i.v.m. (in verband met)
Z.K.H. (Zijne Koninklijke Hoogheid)

Slide 25 - Slide

Symbolen
Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta (betaalmiddel). De schrijfwijze is vaak internationaal. Ook als je een symbool leest, spreek je het hele woord uit waar het voor staat.

Mg (magnesium)
km/h (kilometer per uur)

Slide 26 - Slide

Schrijfwijze van symbolen
Een symbool schrijf je zonder punt. Je gebruikt de hoofdletters of kleine letters die internationaal zijn afgesproken. 

MHz (megahertz)
NOK (Noorse Kroon)
CO2 (koolstofdioxide)

Slide 27 - Slide

Letterwoorden 
Bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Als je ze voorleest, spreek je de korte vorm uit, niet de gehele naam of woordgroep waar het voor staat.
Letterwoord: als je het geheel als een woord leest
havo (spreek uit: haavoo, niet h-a-v-o : hoger algemeen voortgezet onderwijs
vip (spreek uit: vip, niet v-i-p): very important person

Slide 28 - Slide

Schrijfwijze letterwoorden 
Een letterwoord schrijf je zonder punt. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt. Maar als een organisatie zelf een schrijfwijze hanteert, dan respecteer je die schrijfwijze.
pin (persoonlijk identificatienummer)
BuZa ((Ministerie van)Buitenlandse Zaken)

Slide 29 - Slide

Initiaalwoorden
Bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Als je ze voorleest, spreek je de korte vorm uit, niet de gehele naam of woordgroep waar het voor staat.

Initiaalwoord: spreek je uit als een stel losse letters
NS (spreek uit: ènès) : Nederlandse Spoorwegen 
apk (spreek uit: aapeekaa) : algemene periodieke keuring

Slide 30 - Slide

Schrijfwijze initiaalwoorden
Een initiaalwoord schrijf je zonder punt. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt. 

btw (belasting over de toegevoegde waarde)
wc (watercloset)

Slide 31 - Slide

Verkorting
Een verkorting is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen.

horeca (hotels, restaurants, cafés)
airco (airconditioning)

Slide 32 - Slide

Schrijfwijze verkortingen
Verkortingen schrijf je alsof het gewone woorden zijn. Als het om een eigennaam gaat, schrijf je een hoofdletter. 

prof (professor)
info (informatie)

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Aan het werk

Spelling H3, blz. 100 en 101, opdr. 1 t/m 3

Spelling H4, blz. 130, opdr. 1 t/m 3

Slide 35 - Slide





o  Je weet wanneer je 
komma's, dubbele punten, puntkomma's en aanhalingstekens  moet schrijven.

Wat gaan we doen?
Spelling, les 4
              
              leerdoelen

Slide 36 - Slide

Komma
Wanneer gebruik je een komma?

  • Voor een aanspreking: Zeg, ....
  • Na een naam of uitroep aan het begin van een zin: Milou, kom je?
  • Tussen twee persoonsvormen: Terwijl ik liep, zag ik....
  • Tussen delen van een opsomming: Hij koos: wit, roze en groen
  • Voor voegwoorden zoals: dat, omdat, terwijl, toen, want: Ik ben te laat, omdat....

Slide 37 - Slide

Dubbele punt en aanhalingstekens
Gebruik je bij een citaat.
Maaike vroeg: "Mag ik jouw boek lenen?"
André zei: "Ja hoor, dat is prima."

Aan het begin van een citaat schrijf je een hoofdletter. Er begint immers een nieuwe (uitgesproken) zin.

Slide 38 - Slide

Dubbele punt en aanhalingstekens
Bij een gedachte gebruik je wel een dubbele punt, maar geen aanhalingstekens.
Na de dubbele punt schrijf je geen hoofdletter; de zin gaat namelijk nog verder (mits de gedachte met een naam begint). 

André dacht: ja hoor, dat is prima.
Maaike dacht: Anna, wat ben je toch aardig.

Slide 39 - Slide

Puntkomma
Gebruik je tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen:
Hij weigerde te komen; dat deed hij dan ook niet.

Bij sommige opsommingen
Het kan betekenen
; dat je de theorie nu snapt.
; dat je de uitleg in je boek goed moet doorlezen.

Slide 40 - Slide

Aan het werk

Spelling H5, blz. 162 en 163, opdr. 1 t/m 3

Bij opdracht 2 en 3 moet je de zinnen / tekst overnemen              (helemaal opschrijven)

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Video





o Je weet hoe je werkwoorden correct moet spellen:
     - persoonsvorm t.t. en v.t.
     - voltooid deelwoord
     - ww bijvoeglijk gebruikt

Wat gaan we doen?
Spelling, les 5
              
              leerdoelen

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Spelling van de persoonsvorm
  • Welk onderwerp hoort erbij? Enkelvoud of meervoud?

  • In welke tijd staat het? Tegenwoordige of verleden tijd?

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Spelling van het voltooid deelwoord
  • Gebruik de verlengproef, dus maak het woord langer:         hoor je een -d of een -t?

  • Bij sommige sterke werkwoorden eindigt het op -en.

  • Gebruik 'T  eX KoFSCHiP  als je niet hoort met langer maken.

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Spelling van het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord. 

  • Schrijf het woord zo kort mogelijk.
  • Het bestede geld, de gemaakte test, een vergrote foto.
  • Een bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e, behalve bij sommige sterke werkwoorden.
  • De verdwenen sok, een gelopen race.

Slide 50 - Slide

vergelijk de zinnen:
De man verbreedde het pad.  
Het verbrede pad was alsnog te smal.


Hij ontkent verliefd te zijn.
De ontkende verliefdheid brak hem op. 
  • verbreedde = PV VT
  • verbreed + de  
  • verbrede = VD als BN
  • zo kort mogelijk
  • ontkent = PV TT 
  • ontken + t  
  • ontkende = VD als BN
  • -d (verlengproef) + e

Slide 51 - Slide

werkwoordspelling
Persoonsvorm
- (vaak) eerste werkwoord in een zin    (staat naast onderwerp)
- gebruik tijdsproef!   Pv verandert als je zin in een andere tijd zet
              pvtt                                                      pvvt                        zwak ww             sterk ww (zo kort mogelijk)
ik         stam              word                        stam+te/de               meldde                werd
hij       stam+t          wordt                      stam+te/de               meldde                 werd
wij      infinitief       worden                   stam+ten/den         meldde                 werden
truc: vervang pv door lopen              verlengproef/'t ex kofschip                   

Voltooid deelwoord: altijd met hww zijn, hebben of worden. Eindigt met -d of -t (verlengpr. kofs.)
Werkwoord als bn: zo kort mogelijk!  Tip: kijk of er een zn achter staat.

Slide 52 - Slide


Otto speelde met .......... vrienden een potje Fortnite.
A
21
B
een en twintig
C
éénentwintig
D
eenentwintig

Slide 53 - Quiz


De staatsgreep vond plaats op ..........
A
vijftien mei negentieneenenzestig
B
15-5-1961
C
15 mei negentieneenenzestig
D
15 mei 1961

Slide 54 - Quiz

Ongeveer ... van de Nederlandse rappers spreekt geen ABN
A
2/3
B
twee derde
C
tweederde

Slide 55 - Quiz

Slide 56 - Slide