Oefenen werkwoordspelling

Welkom bij Nederlands!
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Slide

Vanwege de storm is het vliegtuig op een andere luchthaven (landen).
A
geland
B
gelandt

Slide 2 - Quiz

Thierry heeft de omlijsting gisteren (verven).

Slide 3 - Open question

Fleur en Lotte dachten dat ze hadden gewonnen, maar ze hadden te vroeg (juichen)

Slide 4 - Open question

Toen de show was afgelopen, verlieten de bezoekers (lachen) het theater.
(tegenwoordig deelwoord)

Slide 5 - Open question

Bijvoeglijk gebruikt deelwoord

(besteden) het............ bedrag

Slide 6 - Open question

Bijvoeglijk gebruikt deelwoord

(verrotten) de ........... appel

Slide 7 - Open question

Bijvoeglijk gebruikt deelwoord

(aftreden) de.........minister

Slide 8 - Open question

De vrijwilliger heeft een onderscheiding (verdienen)
A
verdient
B
verdiend

Slide 9 - Quiz

Kun je mij uitleggen wat je daarmee (bedoelen)
A
bedoeld
B
bedoelt

Slide 10 - Quiz

Wat is de tegenwoordige tijd van het werkwoord 'worden' voor de ik-vorm?
A
word
B
wordt

Slide 11 - Quiz

Wat is de verleden tijd van het werkwoord 'verplaatsen' voor de hij-vorm?
A
verplaatste
B
verplaatsde

Slide 12 - Quiz

Wat is de verleden tijd van het werkwoord 'melden' voor de hij-vorm?
A
meldde
B
melde

Slide 13 - Quiz

De storm van gisteren (verwoesten) het hele dorp.
A
verwoeste
B
verwoestte

Slide 14 - Quiz

Dit weekend hebben veel mensen hun huid (verbranden).
A
verbrand
B
verbrandt

Slide 15 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in.
Mijn auto (starten) vanmorgen niet.

Slide 16 - Open question

Het team (landen) gisteravond op Schiphol.

Slide 17 - Open question

Hij (verbazen) zich er gisteren niet over.

Slide 18 - Open question

Vorige week (berichten) de kranten niets over het voorval.

Slide 19 - Open question

Hij (bekleden) afgelopen woensdag de stoel opnieuw.

Slide 20 - Open question

Wat is de verleden tijd van
kopen? Hij ..... een ijsje.

Slide 21 - Open question

Wat is de verleden tijd van
liegen? Het meisje ..... over haar leeftijd.

Slide 22 - Open question

Wat is de verleden tijd van
lopen? Het paard ...... hard.

Slide 23 - Open question

Wat is de verleden tijd van
worden? Het ...... uiteindelijk nog gezellig.

Slide 24 - Open question

Wat is de verleden tijd van
gaan? Hij ...... naar huis.

Slide 25 - Open question

Wat is de verleden tijd van
schrijven? Haar moeder ...... een prachtig boek.

Slide 26 - Open question

Vul de juiste vorm in voor het voltooid deelwoord van antwoorden

Slide 27 - Open question

Vul de juiste vorm in voor het voltooid deelwoord van vragen

Slide 28 - Open question

Vul de juiste vorm in voor het voltooid deelwoord van bestellen

Slide 29 - Open question

Vul de juiste vorm in voor het voltooid deelwoord van beïnvloeden

Slide 30 - Open question

Vul de juiste vorm in voor het voltooid deelwoord van schrijven

Slide 31 - Open question

Vul de juiste vorm in voor het voltooid deelwoord van gaan

Slide 32 - Open question

Eind van de digitale les
Wat ga je doen?
Taalblokken:
  • Maak de opdrachten Spelling 2F: werkwoordspelling
Leer de theorie.
Oefen zoveel mogelijk, bv Cambiumned.
  • Ga verder met Bouwsteen 1 3F: Lezen/Luisteren




Slide 33 - Slide