Les 4 Basisstof 5.5 Gedrag

Thema 5, basisstof 5 Gedrag 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 5, basisstof 5 Gedrag 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Huiswerk noteren 
Huiswerk controle
Lesdoelen
Uitleg thema 5, basisstof 5
Aan de slag!  




Slide 2 - Slide

Aantekeningen maken
Let op de dik gedrukte woorden. Dit zijn de begrippen welke je moet kennen en uitleggen tijdens een toets. 

Maak eventueel een (kleine) tekening ter verduidelijking.

Aan het einde van de les maak je een samenvatting van deze les.



Slide 3 - Slide

Huiswerk
Klas 1D: Maandag 22 mei - 2e uur

Toets Thema 5 Waarneming en gedrag, basisstof 1 t/m 5.



Wil je bonuspunten halen? Leer dan nog de extra stof: basisstof 6 Regeling en basisstof 7 Gehoorschade.

De toets wordt op papier gemaakt.




Slide 4 - Slide

Huiswerk
Klas 1C: Maandag 22 mei - 2e uur

Toets Thema 5 Waarneming en gedrag, basisstof 1 t/m 5.



Wil je bonuspunten halen? Leer dan nog de extra stof: basisstof 6 Regeling en basisstof 7 Gehoorschade.

De toets wordt op papier gemaakt.




Slide 5 - Slide

Huiswerk controle!!! Blz. 104
Hoe is het huiswerk gemaakt?
Nog moeilijkheden?

Steekproef 5x

Slide 6 - Slide

Lesdoelen
  •  Je kunt uitleggen wat gedrag is. 
  • Je kunt uitleggen waardoor gedrag wordt bepaald. 
  • Je kunt het verschil benoemen tussen observatie en interpretatie van gedrag.


Slide 7 - Slide

ademhalings-
stelsel
skelet
bloedvaten-stelsel
spierstelsel
zenuwstelsel
verterings-stelsel

Slide 8 - Drag question

Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en uit zenuwen.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Hersenen
Ruggenmerg
Centrale zenuwstelsel
Zenuwstelsel

Slide 10 - Drag question

Zenuwstelsel bestaat uit...
A
Zenuwen
B
je huid, zenuwen en ruggenmerg
C
ruggenmerg, zenuwen en hersenen
D
ruggenmerg en hersenen

Slide 11 - Quiz

7. De deurbel gaat en je doet open. Zet de begrippen in de juiste volgorde zoals wordt afgelegd in het zenuwstelsel. 
1
2
3
4
5
Impuls gaat via zenuw
Impuls bereikt hersenen
De deurbel gaat
Je loopt naar de deur
Geluid naar gehoorzintuig

Slide 12 - Drag question

Een functie van het zenuwstelsel

A
Bloed zuiveren
B
Reacties regelen van spieren of klieren
C
Prikkels van de spieren ontvangen
D
Zintuigcellen aanmaken

Slide 13 - Quiz

Welke organen horen bij het zenuwstelsel denk je? Sleep ze hier naar toe.
Ruggenmerg
Hersenen
Zenuwen
Darmen
Ogen
Hart
Spieren

Slide 14 - Drag question

Waar
Niet waar
Je hersenen sturen berichten naar je zintuigen
Je hersenen weten wat je ziet.
Je zenuwstelsel bestaat uit zenuwen, hersenen en ruggemerg.
Je beslist met je spieren hoe je reageert.

Slide 15 - Drag question

Gedrag

Alles wat een mens of dier doet, is gedrag. Bijvoorbeeld lachen en naar iets kijken. Ook geluiden maken, slapen en zelfs gewoon stilstaan zijn gedrag.

Slide 16 - Slide

Wat is gedrag?
Gedrag bestaat uit handelingen die met elkaar samenhangen. Die handelingen hebben samen een doel

Het jachtgedrag van de lynx bestaat uit een serie handelingen.
Het doel is eten om in leven te blijven.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Gedragsketen
Verschillende handelingen volgen elkaar in een vaste volgorde op. De ene handeling leidt tot de volgende handeling. 

Het effect van spieden = een prooi opmerken. Leidt tot de volgende handeling: Sluiplopen

Gedragsketen = als het effect van de ene handeling leidt tot een volgende handeling. 

Slide 19 - Slide

Wat is een respons?
A
Een handeling op de omgeving
B
Een reactie op een prikkel
C
Gedrag

Slide 20 - Quiz

Reageren
Een prikkel is een invloed van de omgeving op een organisme. 
  • Licht
  • Geluid
  • Geur
  • Smaak
  • Warmte
  • Kou
  • Druk
  • Aanraking

Slide 21 - Slide

Reageren
Zintuigen reageren op prikkels door impulsen naar de hersenen te sturen.

Bij het reageren sturen de hersenen een impuls naar de spieren. 

Slide 22 - Slide

Reageren
Voorbeeld:
  1. Het meisje vindt een leuk filmpje op YouTube. 
  2. In haar hersenen worde ze zich bewust van die prikkel.
  3. Ze reageert op de prikkel: ze gaat er goed voor zitten, klikt de video aan en kijkt ernaar.
  4. Er gaan dan dus impulsen naar haar spieren
De reactie op een prikkel = een respons 

Slide 23 - Slide

Verschillende soorten prikkels
Er bestaan verschillende soorten prikkels. 

Honger is een prikkel die in het lichaam ontstaat = inwendige prikkel.

Andere prikkels komen van buiten het lichaam = uitwendige prikkel. Deze neem je waar via je zintuigen.

Slide 24 - Slide

Motivatie
Motivatie = de bereidheid tot het verrichten van bepaald gedrag. 

Als je veel hebt gegeten, is je motivatie om te eten laag. 
De prikkel "ruiken van friet" leidt dan niet tot eetgedrag. 
Bij honger is je motivatie om te eten hoog. 
Dan leidt de prikkel wel tot een respons. 

Slide 25 - Slide

Aangeboren of aangeleerd
Gedrag is voor een deel aangeboren en voor een deel aangeleerd

Zuigen aan de tepel van de moeder is aangeboren gedrag

Een peuter die met een lepel kan eten is aangeleerd gedrag

Slide 26 - Slide

Sociaal gedrag
Bij veel dieren en mensen wordt gedrag beïnvloed door soortgenoten. Gedrag van soortgenoten naar elkaar noem je sociaal gedrag

Een handeling van een dier (of mens) is een prikkel voor een handeling van een soortgenoot. 

Slide 27 - Slide

Sociaal gedrag
Een prikkel of handeling bij sociaal gedrag noem je een signaal

Zwaaien is een signaal aan een soortgenoot. 
Signalen -> communiceren

Voorbeelden bij mensen:
Lichaamshouding, gebaren en taal.
Voorbeelden bij dieren:
Kleur, geluiden en geur.

Slide 28 - Slide

Gedrag van mensen
Mensen denken na over hun gedrag en ze beoordelen het gedrag van anderen. Dieren doen dat niet.

Waarden zijn de dingen die mensen belangrijk vinden in het leven:
Eerlijkheid, respect, rechtvaardigheid, vrijheid
Normen zijn gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat je je eraan moet houden:
Je mat niet stelen (gebaseerd op de waarde "eerlijkheid")

Slide 29 - Slide

Signaal met meerdere betekenissen
Een hand opsteken is een signaal. Dit kan verschillende betekenissen hebben.

Je kijkt naar de situatie, de gezichtsuitdrukking en de lichaamshouding. 

Slide 30 - Slide

Observatie en interpretatie
Het feitelijke gedrag dat je waarneemt = observatie.
"De hond beweegt zijn staart op en neer"

Wat jij DENKT dat dit gedrag betekent = interpretatie
"de hond is blij"

Slide 31 - Slide

Vertel me, wat vind jij belangrijk aan de manier hoe mensen met elkaar omgaan?

Slide 32 - Mind map

Wat zijn de regels binnen school?

Slide 33 - Mind map

Huiswerk 5.5 deze les af!

Lezen:  Blz. 109: Theorie 5.5 Gedrag
Maken: Blz. 112: Vragen 1 t/m 8 
                 Online test-je-zelf



timer
10:00

Slide 34 - Slide