a persoonsvorm: leverde /
onderwerp: zij /
werkwoordelijk gezegde: leverde in
b persoonsvorm: vind / onderwerp: ik / werkwoordelijk gezegde: vind
c persoonsvorm: liep / onderwerp: hij / werkwoordelijk gezegde: liep
d persoonsvorm: noemde / onderwerp: de politicus / werkwoordelijk gezegde: noemde
e persoonsvorm: rekende / onderwerp: de wiskundedocent / werkwoordelijk gezegde: rekende