This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Welke leestekens ken je?
Slide 1 - Mind map
Wanneer schrijf je een hoofdletter?
Slide 2 - Open question
Bij welk woord staat de hoofdletter op de juiste plek?
A
Augustus
B
Zuid-limburg
C
Kerstdagen
D
Primark
Slide 3 - Quiz
Bij welke naam staan de hoofdletters op de juiste plek?
A
Ellen De Jong
B
Mevrouw De Jong
C
Mevrouw de Jong
D
Ellen de jong
Slide 4 - Quiz
In welke zin staan de hoofdletters en leestekens op de juiste plaats?
A
Manon zei: "Ik heb geen zin in patat".
B
Manon zei: ik heb geen zin in patat.
C
Manon zei: "ik heb geen zin in patat."
D
Manon zei: "Ik heb geen zin in patat."
Slide 5 - Quiz
Wanneer zet je een komma in de zin?
Slide 6 - Open question
In welke zin staat de komma / staan de komma's op de juiste plek?
A
Ik ben te laat omdat, ik me verslapen heb.
B
Ik lust graag ijs, chocola, chips, en taart.
C
Als ik tennis, voetbalt mijn broertje.
D
Peter wil jij de afwas doen?
Slide 7 - Quiz
Zet de volgende zin in de directe rede. Emma zegt dat ze geen zin heeft om huiswerk te maken.
Slide 8 - Open question
Neem de volgende zin over en zet hoofdletters en leestekens op de juiste plek. 's morgens rijden lieke femke en sieze over de oldenzaalsestraat naar school
Slide 9 - Open question
Neem de volgende zin over en zet hoofdletters en leestekens op de juiste plek. de vader van rob werkt in eindhoven op het hoofdkantoor van philips