Herhalingsles grammatica en spelling

Herhalingsles 
Grammatica P37, P45, P46, P53
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhalingsles 
Grammatica P37, P45, P46, P53

Slide 1 - Slide

Weet je nog wat een voltooid deelwoord is? Noem dan eens een voorbeeld.

Slide 2 - Mind map

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

De tandarts heeft mijn beugel weer (repareren)

Slide 6 - Open question

Ik heb inmiddels al heel veel flesjes frisdrank (sparen)

Slide 7 - Open question

Hij heeft mij gisteren erg (verrassen)

Slide 8 - Open question

Persoonlijk- en bezittelijke voornaamwoorden 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Trucje!
Vervang het persoonlijk voornaamwoord voor een naam. Bijvoorbeeld: ik heb je gisteren gebeld
Lisa heeft Ben gisteren gebeld 
Vervang het bezittelijk voornaamwoord voor het woordje 'mijn'.
Bijvoorbeeld: ik heb gisteren jouw tafel bij onze moeder neergezet.
Ik heb gisteren mijn tafel bij mijn moeder neergezet.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Waar is 'mijn' een voorbeeld van in de volgende zin: "Ik geef mijn eten aan hem."
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Wat is juist? "Jou/jouw verhaal is heel langdradig."
A
Jou
B
Jouw

Slide 16 - Quiz

Wat is juist? "Is deze tas van jou/jouw?"
A
Jou
B
Jouw

Slide 17 - Quiz

Waar is 'hen' een voorbeeld van in de volgende zin: "Ik ga met hen naar de bioscoop."
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Verwijswoorden 
Verwijswoorden wijzen iets of iemand aan. 
Voorbeelden: deze, die, dit en dat. 

Dichtbij
Deze en dit verwijzen naar iets wat dichtbij is. 
Voorbeeld: deze bloemen hebben echt water nodig. 

_____________________________________________________

Veraf
Die en dat verwijzen naar iets wat veraf is. 
Voorbeeld: die dieren leven alleen in warme landen. 



Slide 21 - Slide

Verwijswoorden

Deze en die
verwijzen naar 'de' woorden.
Deze bloem - de bloem



___________________________________________

Dit en dat
verwijzen naar 'het' woorden.
Dit liedje - het liedje
Dat beest - het beest

Slide 22 - Slide

Deze verwijswoorden verwijzen naar iets wat veraf is.
A
die en dat
B
die en deze
C
het en dit
D
dat en het

Slide 23 - Quiz

Deze verwijswoorden verwijzen naar iets wat dichtbij is.
A
dit
B
die
C
deze
D
dat

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Wanneer schrijf je bij de persoonsvorm ik-vorm + t?
A
Ik, hij, jij, zij, wij
B
bij jij, u, hij zij en het
C
als je of jij achter de persoonsvorm staat
D
Ook als de ik-vorm op een d of t eindigt komt er een t bij

Slide 27 - Quiz

Aaron ...... die sporttrofee zeker!
A
verdient
B
verdiend

Slide 28 - Quiz

Het ...... vaak dat smartphone gebruikers oversteken zonder te kijken.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 29 - Quiz

De president heeft daar zeker iets mee ......
A
bedoelt
B
bedoeld

Slide 30 - Quiz

Ik ben klaar voor de toets!
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll