18/9 lezen h1 , manieren van lezen en opbouw tekst 3m (2 lesuren

Lezen 1.3
1.  Pak EERST je iPad en ga MET DE CODE in de LessonUp, dus de qr-code wordt NIET vergroot! 

2.  Pak DAARNA je: 
    - leesboek
    - VIP
    - lesboek
    - schrift
    - pen
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen 1.3
1.  Pak EERST je iPad en ga MET DE CODE in de LessonUp, dus de qr-code wordt NIET vergroot! 

2.  Pak DAARNA je: 
    - leesboek
    - VIP
    - lesboek
    - schrift
    - pen

Slide 1 - Slide

Planning
---- 3e uur
  • Lezen (10 minuten)
  • Terugblik
  • Instructie/oefenen --> zelfstandig (geen vragen stellen) en in stilte werken 
  • Verlengde instructie --> in stilte werken


5e uur
  • Lezen (10 minuten)
  • In stilte werken
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Slide


  1. Draai je iPad om.
  2. Ga in stilte lezen.
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Schrijf twee ding op die de vorige les hebt geleerd.
(lesstof of waar je mee geoefend hebt in de methode)

Slide 4 - Mind map

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsommend
tegenstellend
redengevend
concluderend
echter
maar
ook
namelijk
daarnaast
want
al met al
dus

Slide 5 - Drag question

Manieren van lezen

Je hebt deze manieren van lezen geleerd.
  • Verkennend lezen: een tekst bekijken om een eerste indruk te krijgen. Lees behalve titel en deeltitels, eerste en laatste alinea, ook de eerste zin van alle alinea’s tussen inleiding en slot.
  • Nauwkeurig lezen: een tekst helemaal lezen om hem te begrijpen.
  • Zoekend lezen: in een tekst zoeken naar het antwoord op een vraag.
  • Studerend lezen: een tekst lezen om de informatie te onthouden.

Slide 6 - Slide

Opbouw van een tekst
In een goedgeschreven tekst staat de informatie in een logische volgorde: de tekstopbouw.
Twee manieren om een tekst op te bouwen komen vaak voor:
• een driedeling: inleiding – kern – slot;
• een tweedeling: inleiding – kern.

Als de laatste alinea van een tekst nog nieuwe informatie toevoegt aan het onderwerp, hoort die bij de kern.
Als de laatste alinea de tekst afrondt, bijvoorbeeld in de vorm van een samenvatting of conclusie, dan is er sprake van een slot.




Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Tekstdoelen

Slide 9 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je weer welke leesstrategieën er zijn en wanneer je die manieren in moet zetten;
  • weet je hoe een tekst is opgebouwd; 
  • weet je hoe een alinea is opgebouwd;
  • weet je hoe je informatie op internet moet opzoeken;

  • heb je geoefend met het toepassen van de leesstrategieën;
  • heb je geoefend met de opbouw van een tekst bepalen;
  • heb je geoefend het herkennen en benoemen van de opbouw van een alinea;
  • heb je geoefend met het opzoeken van informatie op internet.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 10 - Slide

Opbouw alinea

Alinea
Het tekstgedeelte tussen twee witregels. Binnen een alinea is maar één onderwerp.

Kernzin
De zin waarin de hoofdzaak staat. Deze zin staat vaak aan het begin of aan het eind van een alinea.

Slide 11 - Slide

Opbouw alinea

Elke wat langere tekst is opgebouwd uit alinea’s. In een goed opgebouwde alinea staat bijna altijd een kernzin. Die geeft aan waar de alinea over gaat of noemt de belangrijkste informatie. De rest van de alinea is een uitleg of een uitwerking van de kernzin. Soms is de kernzin als vraag geformuleerd.
In veel alinea’s is de kernzin de eerste zin, daarna volgt de toelichting. Maar de kernzin kan ook op een andere plaats staan, bijvoorbeeld als de alinea begint met een inleidende zin.

Bijvoorbeeld: Er zijn ook nog andere oplossingen. De beste oplossing is dat de twee partijen een bemiddelaar aanwijzen.
Twijfel je wat de kernzin is, ga dan na welke zin in de alinea wordt toegelicht.

Slide 12 - Slide

De opbouw van een alinea bestaat uit
A
een kernzin met een toelichting en/of voorbeelden
B
allemaal belangrijke zinnen
C
een onderwerp en een hoofdgedachte
D
een uitspraak met een tekstverband

Slide 13 - Quiz

Informatie zoeken op internet


Als je via Google informatie zoekt op internet, voor een schoolopdracht of om een andere reden, is het belangrijk dat je websites vindt waar je wat aan hebt. 

De volgende stappen kunnen je daarbij helpen.
1 Het zoeken van websites
• Gebruik bij voorkeur meer dan één zoekwoord.
• Zet het belangrijkste zoekwoord voorop.
• Zet de zoekwoorden tussen dubbele aanhalingstekens als ze precies zo in de internetbron moeten staan.
• Gebruik het filter Zoekhulpmiddelen:
– als je alleen websites wilt die in het Nederlands geschreven zijn, klik dan op Elke taal en kies Pagina’s in het Nederlands geschreven;
– als je alleen recente informatie wilt, klik dan op Elke periode en kies een periode, bijvoorbeeld Afgelopen jaar of Afgelopen maand.

Slide 14 - Slide

Informatie zoeken op internet


2 Het beoordelen van websites
• Klik niet alleen de bovenste hit aan.
• Lees de eerste regels onder een hit en vraag je af of je hier de informatie kunt vinden die je zoekt.
• Gebruik websites met informatie die bruikbaar is. In hoofdstuk 3 krijg je uitleg waar je dan op moet letten.
• Gebruik websites die betrouwbaar zijn. In hoofdstuk 4 krijg je tips die je helpen om vast te stellen of informatie betrouwbaar is.
• Gebruik bij twijfel over de betrouwbaarheid andere sites om de informatie te controleren.

Slide 15 - Slide

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen
Pak je VIP en noteer:
Lezen 1.3, blz. 28 , opdracht 7 t/m 9 + 11 t/m 13 + 15 + 19 t/m 21
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 16 - Slide

Alineaopbouw

De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het eind van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. 

Er zijn ook andere mogelijkheden:
• Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten belangrijke informatie. Dit komt onder andere voor bij teksten in schoolboeken.
• De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin van de alinea is dan een inleidende zin.
• De kernzin staat in het midden van de alinea.
• Soms zijn er twee kernzinnen. Het belangrijkste van de alinea is dan verdeeld over meer zinnen.

Slide 17 - Slide


Een alinea-opbouw bestaat uit:
A
kernzin - slot
B
belangrijk - minder belangrijk
C
tussenkopje - kernzin
D
toelichting/uitleg over de kernzin

Slide 18 - Quiz

Kernzin - alinea
  • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
  • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
  • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
  • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
  • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zin
  • Je stelt jezelf de vraag: waar gaat deze alinea over?



Slide 19 - Slide

Kernzin
Voorbeelden plaats kernzin in de alinea

Mevrouw Hooi houdt veel van koffie. Zij drinkt zeker zes koppen koffie per dag en het liefst Nespresso. Koffie van vers gemalen bonen vindt zij ook lekker. Dan wel het liefst van Australian.

Vorig jaar hebben de leerlingen gewerkt aan lezen en dit jaar gaan we daarmee verder. De docent herhaalt eerst de lesstof van vorig jaar.  Daardoor beginnen de leerlingen beter voorbereid aan lezen h1.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Waar staat een kernzin en wat betekent de kernzin?
A
Vooraan in de alinea en het is de belangrijkste zin van de alinea
B
Vooraan in de alinea en het is de minder belangrijkste zin van de alinea
C
Achteraan in de alinea en het is de belangrijkste zin van de alinea
D
Middenin de alinea en het is de belangrijkste zin van de alinea

Slide 22 - Quiz

Welke uitspraak over kernzin is waar?

Een kernzin:
A
is een samenvatting van de alinea
B
bevat de hoofdzaken van de alinea
C
is altijd de eerste zin van de alinea
D
is niet in alle alinea's aanwezig

Slide 23 - Quiz

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 

Pak je VIP en noteer:
Lezen 1.3, blz. , opdracht 7 t/m 9 + 11 t/m 13 + 14 en 15 of 16 (als het kan met de klas) + 19 t/m 21
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Klaar = in STILTE lezen
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 24 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je weer welke leesstrategieën er zijn en wanneer je die manieren in moet zetten;
  • weet je weer hoe een tekst is opgebouwd; 
  • weet je hoe een alinea is opgebouwd;
  • weet je hoe je informatie op internet moet opzoeken;

  • heb je geoefend met het toepassen van de leesstrategieën;
  • heb je geoefend met de opbouw van een tekst bepalen;
  • heb je geoefend het herkennen en benoemen van de opbouw van een alinea;
  • heb je geoefend met het opzoeken van informatie op internet.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 25 - Slide

De opbouw van de tekst 
titel
inleiding
alinea
Tussenkopje
plaatje

Slide 26 - Drag question


Wat is de kernzin?
A
Pubers zijn niet in staat weloverwogen een vakkenpakket te kiezen.
B
Hun hersens zijn nog lang niet volgroeid en daarom (...)

Slide 27 - Quiz

Ik weet wat welke manieren van lezen er zijn, wanneer je die manieren in moet zetten en ik weet hoe een tekst is opgebouwd.

😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Ik weet hoe een alinea is opgebouwd en hoe ik informatie op internet moet opzoeken.

😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

Slide 30 - Open question

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 31 - Open question