1B3 - 25 mei 2023 Grammatica: Scheidbare werkwoorden

Klas 1F3
25-05-2023

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Klas 1F3
25-05-2023

Slide 1 - Slide

Donderdag 25 mei
- Presentaties klaar?
- Presentatie van 4 leerlingen
- Les over werkwoorden

Slide 2 - Slide

Lesdoel
* Je herkent een scheidbaar werkwoord.
* Je maakt correcte zinnen met een scheidbaar werkwoord.

Slide 3 - Slide

Scheidbare
werkwoorden

Slide 4 - Mind map

Scheidbare werkwoorden
Veel Nederlandse werkwoorden bestaan uit een werkwoord en een ander woord.

Dit andere woord kan een bijwoord zijn:
goed        goedkeuren
hard         hardlopen

Slide 5 - Slide

Scheidbare werkwoorden
Maar de meeste samengestelde werkwoorden bestaan uit een werkwoord en een voorzetsel, bijvoorbeeld: af, om, achter, etc.

af             afspreken
aan         aantrekken
achter    achterlaten

Slide 6 - Slide

Scheidbare werkwoorden
Scheidbare werkwoorden bestaan uit twee delen:
een werkwoord
een voorzetsel

Bijvoorbeeld: opbellen, afgeven, uitlaten, voordoen

Waar ligt de klemtoon?


Slide 7 - Slide

Scheidbare werkwoorden
Als we een voorzetsel met een werkwoord combineren, is het eigenlijk geen voorzetsel meer. Een voorzetsel staat namelijk altijd voor een naamwoord (een zelfstandig naamwoord, een persoonlijk voornaamwoord).

Voor het gemak noemen we toch 'voorzetsel'.

Slide 8 - Slide

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst wie/wat (onderwerp). Dan het werkwoord dat je  aanpast aan de wie/wat. Het voorzetsel staat op de laatste plaats in de zin:

De trein  komt        om 10:00 uur   aan.
Wij            denken   eerst                    na

Slide 9 - Slide

Scheidbare werkwoorden


Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!

Slide 10 - Slide

Wat is het onderwerp?

Ik lach hem niet uit!
A
ik
B
hem

Slide 11 - Quiz

Wat is het werkwoord?

Ik lach hem niet uit!
A
lachen
B
uitlachen

Slide 12 - Quiz

Wat is het hele werkwoord (de infinitief)?

Ik meld mij aan voor de cursus fotografie.

Slide 13 - Open question

Wat is het hele werkwoord (de infinitief)?

Carlos pakt zijn cadeau uit.

Slide 14 - Open question

Schrijf de goede vorm.

Anya ......de pannenkoeken ...... . (omdraaien)

Slide 15 - Open question

Schrijf de goede vorm.

De docent ..... de opdrachten ... . (uitleggen)

Slide 16 - Open question

Welke zin is goed?
A
Ik ruim de tafel af.
B
Ik af de tafel ruim.
C
Ik afruim de tafel.
D
Ik ruim af de tafel.

Slide 17 - Quiz

Maak een zin met 'afzeggen'.

Slide 18 - Open question

Maak een zin met 'opbellen'.

Slide 19 - Open question

Scheidbare werkwoorden
Hoofdzin met één werkwoord.


Ik bel mijn moeder op.
Ik was de borden af.

Hoofdzin met een hulpwerkwoord.
Ik wil straks mijn moeder opbellen.
Ik moet vanavond afwassen.

Slide 20 - Slide

Welke zin is goed?
A
Morgen maak ik mijn huiswerk af.
B
Ik afmaak morgen mijn huiswerk.
C
Morgen afmaak ik mijn huiswerk.
D
Morgen af ik mijn huiswerk maak.

Slide 21 - Quiz

Scheidbare werkwoorden
Hoofdzin met één werkwoord.
Ik bel mijn moeder op.
Hoofdzin met een hulpwerkwoord.
Ik wil straks mijn moeder opbellen.

In voltooide tijd
Ik heb mijn moeder opgebeld.               = eerst het voorzetsel!

Slide 22 - Slide

Scheidbare werkwoorden
Wat doe je thuis? (opruimen)
Waarom heb je zo'n goed cijfer? (opletten)
Wat doe je dit weekend? (uitrusten)
Wat doen jullie vrijdag? (uitgaan)

Slide 23 - Slide

Schoolwerk/ huiswerk
Disk woordenlijst: maak zinnen!

Inleveren: donderdag 25 mei

Slide 24 - Slide

Tot morgen!

Slide 25 - Slide