1 ogen en neus: zien en ruiken
2 De ijsbeer tilt de kop hoog op en snuift de lucht naar binnen.
3 Bijvoorbeeld: lopen, zwemmen, op schots klimmen, op andere schots springen, door sneeuw of over ijs rollen, achter een prooi aan rennen, duiken, prooi op schots trekken.
4 Door op zijn achterpoten te gaan staan en door op een hoge schots te gaan staan, kan hij verder kijken dan normaal.
5 Hij zwemt met bijna zijn hele lichaam onder water en benadert de prooi tegen de wind in.
6 De ijsbeer zwemt tussen de ijsschotsen door. Door zijn witte kleur valt hij bijna niet op.