Les 21 - spelling

Welkom in deze les!




Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar





Geen telefoon         Laptop dicht
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom in deze les!




Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar





Geen telefoon         Laptop dicht

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Onthouden?
Zij gaan met de bus naar Walibi, maar het regent de hele dag.
Pv=
O=
ww-gez/nw-gez=
lv=
Hoofdzin =
Bijzin =
mw=
bwb=
timer
2:00

Slide 3 - Slide

Onthouden?

Benoem de woordsoorten:
De stoelen staan allemaal op de tafel.

timer
2:00

Slide 4 - Slide

Hoe heette het ook alweer?
- Tegenwoordige tijd
- Verleden tijd
- Enkelvoud
- Meervoud
- Sterk werkwoord
- Zwak werkwoord

Slide 5 - Slide

Hoe schrijf ik dit:
Tegenwoordige tijd:
De verwachting is dat ik overgeplaatst word......naar een andere afdeling.

timer
1:00

Slide 6 - Slide

Leerdoelen


Ik kan op de juiste manier leestekens gebruiken
Ik weet wanneer ik aanhalingstekens en dubbele punt moet gebruiken
Ik kan de tegenwoordige tijd van werkwoorden goed schrijven
Ik kan de 20 dicteewoorden goed schrijven.

Slide 7 - Slide

leestekens

Slide 8 - Mind map

punt .
de punt zet je aan het eind van een gewone zin


voorbeeld:
We beginnen vandaag met de kookles.

Slide 9 - Slide

vraagteken ?
 dat zet je aan het eind van een vraagzin


 voorbeeld:
Heeft iedereen de uitleg begrepen?

Slide 10 - Slide

uitroepteken !
 dat zet je na een uitroep


voorbeeld:
Doe voorzichtig met dat scherpe mes!

Slide 11 - Slide

komma , 
Een komma gebruik je bij:

1 bij een opsomming
2 als je iemand aanspreekt
3 tussen twee persoonsvormen
4 voor
voegwoorden zoals want, maar, omdat

Slide 12 - Slide

voorbeelden:
1 Meng de komkommer met de sla, de tomaten, de uitjes en de       dressing.
2 Rachida, kun je mij het bestek aangeven?
3 Als je klaar bent, mag je het gerecht opeten.
4 Het gerecht was heerlijk, want ik had het zelf gemaakt

Slide 13 - Slide

Opdrachten
Als je op schema loopt, heb je t/m opdracht 9 af.

Slide 14 - Slide