Hoofdstuk 4 Lezen, Ws, Gramm zd

Hoofdstuk 4
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 4

Slide 1 - Slide

Herhaling hoofdstuk 4

Slide 2 - Slide

Doel - H4 Lezen
- Je weet wat signaalwoorden zijn en je kunt ze herkennen in een tekst;
- Je weet wat tekstverbanden zijn en je kunt ze herkennen in een tekst;
- Je weet dat signaalwoorden een tekstverband aangeven.

Slide 3 - Slide

Welk woord past er op de puntjes?

... mijn vader drie keer gevallen was, durfde hij niet meer te schaatsen.
A
Hoewel
B
Nadat
C
Zoals
D
Bovendien

Slide 4 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik vind pretparken niet leuk. ... word ik misselijk als ik rondjes draai en ... heb ik hoogtevrees.
A
Echter - ook
B
Bovendien - later
C
Allereerst - ook
D
Ondanks dat - niet alleen

Slide 5 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Ik durf niet in die snelle achtbaan, ... mijn broertje is een echte waaghals.
A
toch
B
hoewel
C
zoals
D
maar

Slide 6 - Quiz

Welk woord past er op de puntjes?

Frisdranken ... cola en sinas bevatten vaak erg veel suiker.
A
zoals
B
terwijl
C
ondanks
D
bovendien

Slide 7 - Quiz

Signaalwoorden en Tekstverbanden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte. Signaalwoorden helpen de lezer dus door signalen te geven over hoe hij de tekst moet lezen.
Als je signaalwoorden verkeerd gebruikt, zal de lezer de tekst niet kunnen begrijpen.
Voorbeeld
Begrijpelijk:
Mijn fietslicht was kapot, daarom kreeg ik een bekeuring.
Niet begrijpelijk, vreemd:
Mijn fietslicht was kapot, toch kreeg ik een bekeuring.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Ik kan de vier tekstverbanden van deze paragraaf opnoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 10 - Poll

Ik kan bij elk tekstverband minimaal drie signaalwoorden geven.
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Ik kan tekstverbanden herkennen in een tekst.
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

H4 Woordenschat

Slide 13 - Slide

Woordraadstrategie - tegenstelling
We hebben het gisteren gehad over de woordraadstrategie zoeken naar voorbeelden. Een andere woordraadstrategie is: zoek een tegenstelling.

De betekenis van een moeilijk woord kun je soms vinden doordat er een tegenstelling van dat woord in de tekst staat:
  • De wiskundetoetsen voor havo en vwo zijn identiek, maar de beoordeling is verschillend.

Slide 14 - Slide

Woordraadstrategie - tegenstelling
Je kunt tegenstellingen herkennen aan de vorm. 
  • Het basiswoord + voorvoegsel, a-, on-, il-, in-, im-, ir-
    sociaal - asociaal
    relevant - irrelevant
    zorgvuldig - onzorgvuldig
    actief - inactief
    Deze voorvoegsels geven het woord de betekenis niet-

Slide 15 - Slide

Woordraadstrategie - tegenstelling
Je kunt tegenstellingen herkennen aan:
  • vervanging van het voorvoegsel; behandelen - mishandelen
  • een heel ander woord; flauw - scherp
  • een tegenstelling komt vaak na een signaalwoord; maar, anderzijds, echter, daarentegen... etc

Slide 16 - Slide

Grammatica - LV

Slide 17 - Slide

Wat weet je nog over
het lijdend voorwerp?

Slide 18 - Mind map

Lijdend voorwerp 
  • ding of persoon  overkomt/ondergaat iets
  • ding of persoon is lijdend = ding/persoon kan er niets aan doen!

Ik eet vanmiddag een appel. 
pv = eet / ow = ik / wg = eet / lv = een appel 
De appel kan er niets aan doen dat het gegeten wordt. Het ondergaat iets.

Slide 19 - Slide

Lijdend voorwerp 
  • Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen: wie/wat + pv + ow + rest wg?Het antwoord is het lijdend voorwerp.

  • Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Wij hebben mijn tante uitgenodigd voor onze verjaardag. 
pv = hebben / ow = wij / wg = hebben uitgenodigd.
Wie/wat hebben wij uitgenodigd? = mijn tante 
lv = mijn tante 

Slide 20 - Slide

Antwoorden opdr. 1 
1 a pv = lezen / ow = Veel jongeren / wg = lezen
 Wie/wat lezen veel jongeren?
lv = de spannende boeken van Carry Slee 

b pv = laat / ow = de presentator van deze talkshow / wg = laat uitpraten
Wie/wat laat de presentator van deze talkshow (nooit) uitpraten?
lv = zijn gasten

Slide 21 - Slide

Antwoorden opdr. 1 
c pv = laten / ow = mensen / wg = laten tatoeëren
Wie/wat laten mensen tatoeëren?
lv = hun lichaam

d pv = bevatten / ow = De meeste soorten koekjes / wg = bevatten
Wie/wat bevatten de meeste soorten koekjes?
lv = te veel zout

Slide 22 - Slide

Antwoorden opdr. 1 
e pv = Vonden / ow = Amerikaanse onderzoekers / wg = Vonden
Wie/wat vonden Amerikaanse onderzoekers?
lv = de eerste T-rexbotten

f pv = voerden / ow = de agenten / wg = voerden af
 Wie/wat voerden de agenten af?
lv = enkele demonstranten





Slide 23 - Slide

Opdracht 2 en 3 nakijken

Slide 24 - Slide

Huiswerk voor de volgende les
Huiswerk voor morgen:
  • Maak opdracht 4 op blz. 119 

Slide 25 - Slide