4.7 Skelet en Spieren

4.7: Skelet en Spieren
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4.7: Skelet en Spieren

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt de delen van het skelet van de mens in een figuur benoemen.
  • Je kunt aan de hand van een figuur de anatomie van een dwarsgestreepte spier beschrijven.
  • Je kunt uitleggen hoe de samenwerking tussen zenuwstelsel, spieren en botten tot beweging kan leiden.
  • Je kent de verschillen tussen gladde spieren en dwarsgestreepte spieren en je kunt aangeven waar je deze twee typen spieren in het lichaam vindt.
  • Je kunt aan de hand van een figuur uitleggen hoe een impuls tot een spiersamentrekking leidt.













Slide 2 - Slide

Wat is blijven hangen van de onderbouw?

Slide 3 - Slide

Spierweefsels
  • Glad spierweefsel:
    Langwerpige spiercellen met 1 celkern per cel. Dit spierweefsel raakt niet snel vermoeid
  • Glad spierweefsel komt voor in:
  1. Huid 
  2. Darmkanaal
  3. Longen
  4. Bloedvaten
  5. Iris
  6. Geïnnerveerd door autonome zenuwstelsel

Slide 4 - Slide

Heb je bewuste controle over het samentrekken van glad spierweefsel? Leg je antwoord uit.

Slide 5 - Open question

Spierweefsels
Dwarsgestreept spierweefsel:
  1. Bestaat uit spiervezels
  2. Ontstaat door versmelting van veel spiercellen
  3. Geïnnerveerd door animale zenuwstelsel
  4. Snelle samentrekking maar snel vermoeid
  • Komt voor in:
  1.  Skelet (zitten vast aan botten)

Slide 6 - Slide

Skeletspieren
Van groot naar klein:
Spier -> spierbundel -> spiervezel -> spierfibril -> spiercel 

Motorische eenheid:
Bewegingszenuwcellen die aan gesloten zitten op de skeletspieren via motorische eindplaatjes

Skeletspieren zitten vast aan het skelet met een pees

Slide 7 - Slide

Spierfibrillen
Spierfibrillen zijn opgebouwd uit 2 eiwitten:
  1. Myosine (donkere band)
  2. Actine (lichte band)

Deze eiwitten vormen filamenten (grote eiwitdraden)

Tussen spierfibrillen bevinden zich:
  • Glycogeenkorrels (opgeslagen glycogeen)
  • Mitochondriën (nodig voor verbranding)



Slide 8 - Slide

Samentrekken van spieren
Hoe trekt een spier samen:
  1. Een bewegingszenuwcel geeft impuls door via een motorische eindplaatje
  2. De spierfibrillen gekoppeld aan het motorisch eindplaatje trekken samen
  3. De myosine- en actinefilamenten schuiven in elkaar (hierdoor wordt de spier korter)

Slide 9 - Slide

Hoe komt een spier aan de energie voor het samentrekken?

Slide 10 - Open question

Antagonisten
  • Spieren kunnen alleen samentrekken maar niet uit zichzelf ontspannen.
  • Om een spier te ontspannen moet een andere spier samentrekken die de tegenovergestelde beweging veroorzaakt
  • Spieren die een tegenovergestelde beweging veroorzaken noemen we antagonisten
  • Voorbeeld van antagonisten zijn de biceps en triceps. Biceps buigt je arm, triceps strekken de arm

Slide 11 - Slide

Training:
Krachttraining: kweken meer spiercellen, resultaat: meer  filamenten in de spierfibrillen = meer kracht

Duurtraining: betere doorbloeding van de spieren = meer zuurstof aanvoer en afvoer afvalstoffen = minder snelle verzuring

Warming up: Stimulatie bloedsomloop voor betere doorbloeding tijdens de training. Snelle aanvoer zuurstof, snellere afvoer afvalstoffen. Betere impulsgeleiding voor betere coördinatie. 

Cooling down: rustige afname hartslag, rekken en strekken en douchen voor betere afvoer afvalstoffen. Minder afvalstoffen = minder spierpijn


Slide 12 - Slide

Waarom is goede doorbloeding van de spieren erg belangrijk voor het functioneren van de spieren. Geef 2 redenen.

Slide 13 - Open question

Anabole steroïden
Nabootsen effect van testosteron

Effecten op spiergroei:
Meer spierweefsel
betere doorbloeding

Slide 14 - Slide

Anabole steroïden 
Bijwerkingen mannen:
Vrouwelijke kenmerken (borstvorming)
Lagere libido
Impotentie
krimpen teelballen

Bijwerkingen vrouwen:
Lagere stem
Verstoord menstruatiecyclus
Puistjes door vette huid
Striae


Slide 15 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt de delen van het skelet van de mens in een figuur benoemen.
  • Je kunt aan de hand van een figuur de anatomie van een dwarsgestreepte spier beschrijven.
  • Je kunt uitleggen hoe de samenwerking tussen zenuwstelsel, spieren en botten tot beweging kan leiden.
  • Je kent de verschillen tussen gladde spieren en dwarsgestreepte spieren en je kunt aangeven waar je deze twee typen spieren in het lichaam vindt.
  • Je kunt aan de hand van een figuur uitleggen hoe een impuls tot een spiersamentrekking leidt.













Slide 16 - Slide

En nu?
Aan de gang met de theorie en opdrachten van 4.7

Slide 17 - Slide